Ontwikkeling van de vogelpopulatie



Set VN link, Property name = Context, Property VN name = Context

Model link = OS Ontwikkeling van de vogelpopulatie

Result = OS De Oosterschelde VN

End Set VN link


Set VN link, Property name = Produces, Property VN name = Produces

Model link = OS Ontwikkeling van de vogelpopulatie

Result =

End Set VN link


Set VN link, Property name = Consumes, Property VN name = Consumes

Model link = OS Ontwikkeling van de vogelpopulatie

Result =

End Set VN link


Set VN link, Property name = Part of, Property VN name = Part of

Model link = OS Ontwikkeling van de vogelpopulatie

Result = OS De ontwikkeling van het watersysteem na aanleg Oosterscheldewerken VN

End Set VN link


Set VN link, Property name = Instance of, Property VN name = Instance of

Model link = OS Ontwikkeling van de vogelpopulatie

Result =

End Set VN link


Set VN link, Property name = Concerns, Property VN name = Concerns

Model link = OS Ontwikkeling van de vogelpopulatie

Result =

End Set VN link
































Figuur 1: Broedende dwergstern op de Scheelhoekeilanden (foto: Pim Wolf).

De Oosterschelde is een belangrijk leefgebied voor kustbroedvogels, moerasbroedvogels en doortrekkende en overwinterende watervogels. Steltlopers en andere watervogels foerageren in grote aantallen op de droogvallende slikken en zandplaten. Voor veel soorten heeft de Oosterschelde een grote internationale betekenis. De watervogels in de Oosterschelde worden al enkele decennia maandelijks geteld en jaarlijks gerapporteerd (zie bijvoorbeeld: Arts et al. (2019)); de kustbroedvogels worden in een aparte rapportage vermeld (zie bijv. Arts et al. (2019)). Onder de referenties staan de rapporten vermeld van de laatste jaren. Zie ook de website van Deltamilieu projecten.

Aantalsontwikkeling

Een achttal soorten wordt hieronder nader bekeken: bergeend, bonte strandloper, drieteenstrandloper, kanoet, rosse grutto, scholekster, wulp en zilverplevier. Deze acht soorten vertegenwoordigen meer dan 95% van het totale aantal individuen.

Figuur 2: Aantalsontwikkeling (op basis van seizoengemiddelde (juli – juni) aantallen) van een aantal steltlopersoorten en de bergeend in de Oosterschelde in de periode 1987/1988 – 2011/2012. Index: 87/’88 – ‘89/’90 = 100% (De Ronde et al. 2013).

In de periode 1987-2011 vertonen de meeste van deze soorten geen achteruitgang in de Oosterschelde (figuur 2). Uitzondering is de scholekster (Troost & Ysebaert 2011). De overige soorten nemen in deze periode toe in aantal (o.a. wulp, drieteenstrandloper en tot 2006, de kanoet), of zijn stabiel (o.a. bonte strandloper, zilverplevier, rosse grutto). De bergeend neemt toe tot 2002, maar neemt daarna weer af. In het algemeen stabiliseren de aantallen zich de laatste jaren of nemen af. In het seizoen ‘11/’12 zitten de meeste soorten terug op het niveau van de beginjaren van de tellingen. Vooral de kanoet vertoont een sterke afname sinds de piek in 2006. De scholekster, de talrijkst voorkomende steltloper in de Oosterschelde, is significant in aantallen afgenomen. In 2011/2012 kwam nog slechts 45% voor ten opzichte van het begin van de tellingen (seizoengemiddeld) (De Ronde et al. 2013).

Verspreiding

De verspreiding en het gedrag van de verschillende steltlopersoorten bij laagwater zijn niet goed bekend in de Oosterschelde. Tellingen van de vogels worden uitgevoerd bij hoogwater, wanneer de vogels zich verzamelen op zogenaamde hoogwatervluchtplaatsen (hpv's). Wel kan er met vrij grote zekerheid de vogels van de verschillende hoogwatervluchtplaatsen toegekend worden aan een van de vier grote deelgebieden in de Oosterschelde: west, midden, oost en noordoost (figuur 3).

Figuur 3: De vier deelgebieden in de Oosterschelde: west (blauw), midden (geel), oost (bruin) en noordoost (rood).

Qua absolute aantallen herbergt Midden de grootste aantallen, zowel gemiddeld over de seizoenen als in de winter. Uitgedrukt in dichtheid (aantallen per km2) scoren seizoensgemiddeld West en Noordoost en in de winter Noordoost verreweg het hoogst. De laagste dichtheid komt in de Kom voor, met slechts de helft in vergelijking tot Noordoost. Er is ook een duidelijk verschil in het gebruik van de deelgebieden door de verschillende soorten. Zo komt de drieteenstrandloper bijna uitsluitend voor in West, concentreren bonte strandlopers zich in Midden en Oost en rosse grutto’s in West en Midden. Noordoost is van groot belang voor de scholekster. Ook door het jaar heen zien we een verschillend gebruik van de deelgebieden. In de nazomer concentreren de steltlopers, met uitzondering van de scholekster en de wulp, zich elk jaar voor het grootste deel in West (Roggenplaat), om pas later in het seizoen in de overige delen van de Oosterschelde te verschijnen (De Ronde et al. 2013).

Internationaal belang

Wetlands, zoals de Oosterschelde, zijn onder de Ramsar Conventie aan te merken als van internationaal belang wanneer er regelmatig meer dan 20.000 watervogels voorkomen, of er regelmatig meer dan 1% van een totale geografische populatie van een watervogelsoort van het gebied gebruikmaakt. De inventarisatie van watervogels in het jaar 2012-2013 (Arts et al. 2014) liet zien dat de Oosterschelde van internationaal belang was voor 19 soorten watervogels, met als belangrijkste soorten rosse grutto, rotgans, scholekster en lepelaar. In vergelijking met de voorgaande rapportage (Strucker et al. 2013) haalde de tureluur de norm niet meer en kon de wintertaling aan de lijst worden toegevoegd.

Toekomstige afname

Figuur 4: Prognose van het verloop van vogelaantallen in de gehele Oosterschelde bij een lineaire afname ten opzichte van het areaal met droogvalduur 0-100 % en ten opzichte van het areaal met droogvalduur 40-80 % (De Ronde et al. 2013).

Hoewel Lof (2003) concludeert dat de zandhonger nog geen meetbaar effect heeft op de vogelstand, behalve die van de scholekster, is de verwachting dat zulks in de toekomst wel het geval zal zijn.
Om in hun energiebehoefte te voorzien moeten vogels voldoende de tijd hebben om tijdens de laagwaterperiode te foerageren. Vooral in de winter en tijdens de doortrekperiode hebben steltlopers tot 9-10 uren per laagwater nodig. Om hieraan te voldoen gebruiken de vogels met name de droogvalduurklasse 40-80%. Figuur 4 geeft een prognose van het aantalsverloop van vogels in de gehele Oosterschelde. De afname is groter wanneer er wordt gekeken naar de droogvalduurklasse 40-80% in plaats van 0-100%. Dit komt omdat de zone 40-80 % sneller erodeert onder invloed van de zandhonger (en daarmee eerder verdwijnt) in vergelijking met de kortere droogvalduurklassen (zie ook deze pagina). In 2060 blijft nog slechts gemiddeld 39% van de vogelaantallen over in de kerngebieden van de Oosterschelde, uitgaande van de relatie met de droogvalduur 40-80% (De Ronde et al. 2013).

Uit de literatuursurvey (Schellekens et al. 2013) over basaal metabolisme, opnamesnelheid en foerageertijd blijkt dat kleinere steltlopersoorten meer energie overhouden per gram vogel dan grotere soorten. Dat betekent dat een grotere soort eerder moeite zal hebben bij een verlaging van voedselbeschikbaarheid of foerageergebied dan een kleinere soort. Bouweester (2015) vond dat kleine soorten steltlopers daarentegen voor hun voedsel meer afhankelijk zijn van de hoger gelegen gebieden met een langere droogvalduur. Aangezien deze gebieden door de zandhonger in de toekomst kleiner zullen worden, zullen de aantallen kleine steltlopersoorten daardoor ook afnemen.

Scholekster, kokkel en droogvalduur

Figuur 5: Overtijende scholeksters op de Roggenplaat (Foto: Mark Hoekstein).

Rappoldt et al. (2003) hebben een model ontwikkeld waarmee het effect van een afnemende droogvalduur op de scholeksterpopulatie voorspeld wordt. In de periode van 1990 -2002 nam het aantal scholeksters in de Oosterschelde af van 64.000 naar 40.000. De oorzaken van de afname zijn: verplaatsing van de mosselpercelen naar het sublitoraal (- 9600 exemplaren), de mechanische kokkelvisserij (- 5700) en de veranderingen na de realisatie van de stormvloedkering (-8700). De erosie van de platen en slikken zal vermoedelijk tot een nog grotere daling van het aantal scholeksters leiden (- 9000). Als het kokkelbestand daarnaast nog verder afneemt, kan het aantal scholeksters onder de 30.000 komen. De hoeveelheid kokkelvlees die nodig is voor een stabiele scholeksterpopulatie wordt geschat op 150 kg per scholekster.




















Referenties


HZ University of Applied Sciences
Rijkswaterstaat, Ministerie van Infrastructuur en Milieu
Projectbureau Zeeweringen
Waterschap Scheldestromen
Provincie Zeeland
Deltares