Set VN link, Property name = Context, Property VN name = Context
Model link = Zeegras Bepalen zoutgehalte
Result = Zeegras Restauratie en conservering van zeegras VN
End Set VN link
Set VN link, Property name = Produces, Property VN name = Produces
Model link = Zeegras Bepalen zoutgehalte
Result =
End Set VN link
Set VN link, Property name = Consumes, Property VN name = Consumes
Model link = Zeegras Bepalen zoutgehalte
Result =
End Set VN link
Set VN link, Property name = Part of, Property VN name = Part of
Model link = Zeegras Bepalen zoutgehalte
Result = Zeegras Litoraal groot en klein zeegras VN, Zeegras Sublitoraal groot zeegras VN
End Set VN link
Set VN link, Property name = Instance of, Property VN name = Instance of
Model link = Zeegras Bepalen zoutgehalte
Result =
End Set VN link
Set VN link, Property name = Concerns, Property VN name = Concerns
Model link = Zeegras Bepalen zoutgehalte
Result =
End Set VN link
Figuur 6 laat de door interpolatie verkregen standaarddeviatiekaart zien. Aan de kaart zijn drie extra, virtuele meetpunten toegevoegd om de interpolatie te verbeteren (zie ook Van der Heide et al. (2006). voor achterliggende berekeningsmethode). De fluctuaties in saliniteit rondom Harlingen en de Afsluitdijk zijn zeer hoog (tussen 5 en 9 promille). In het oostelijk deel van de Waddenzee is het zoutgehalte veel stabieler met een SD van rond de 1 tot 2 promille. Uit de meetreeksen blijkt dat de standaarddeviaties van Urk en Lemmer in de periode 1894 – 1930 respectievelijk 2,1 en 2,7 promille bedroegen. De tolerantiegrens van groot zeegras zal ertussenin zitten. Op basis van deze waarden wordt aangenomen dat de tolerantiegrens niet hoger zal zijn dan 2,5 promille. De berekende SD bij Hond/Paap varieert tussen 2,5 en 2,8 promille (figuur 6). Als onzekerheidszone is het gebied tussen 2,5 en 3,0 promille gekozen. Combinatie van de SD-kaart met de groeivoorwaarden voor groot zeegras geeft Figuur 7. Hieruit blijkt dat op basis van de zoutfluctuaties de westelijke Waddenzee grotendeels ongeschikt is voor de ontwikkeling van robuust groot zeegras.
.Het zoutgehalte is een belangrijke parameter voor het voorkomen van zeegras. In Nederland is gevonden dat een te hoog zoutgehalte leidde tot sterfte en verdwijnen van beide soorten. In het Grevelingenmeer en de Oosterschelde verdween het zeegras bij zoutgehaltes hoger dan circa 29,5 PSU (16,5 g Cl- L-1 (PSU = Practical Salinity Unit ≈ g NaCl L-1)). In Nederland is voor beide soorten zeegras een ondergrens gevonden van circa 16 PSU (9 g Cl- L-1). Dit is gebaseerd op het gegeven dat geen zeegras wordt aangetroffen (behoudens een enkele losse plant) in de Dollard en dat in de Oosterschelde geen zeegras voorkwam in het brakke Krammer/Volkerak onder deze grens. In brakkere omstandigheden wordt zeegras vervangen of verdrongen door Ruppia en eventueel Zanichellia. In watersystemen buiten Nederland komen beide soorten zeegras (groot en klein) wel voor bij hogere en/of lagere zoutgehaltes: grenzen liggen daar enkele PSU hoger of lager. De verschillen in reactie hebben vermoedelijk te maken met lokale aanpassingen aan het zoutgehalteregime. De in Nederland aanwezige populaties hebben altijd in estuariene omstandigheden geleefd. Voor een kaart met een ruimtelijke verdeling van het zoutgehalte is gebruik gemaakt van modelberekeningen. Er werd gerekend met een 2D-waterbewegings- en waterkwaliteitsmodel, waarbij rekening is gehouden met de grotere, lokale lozingen van zoetwater in de Waddenzee. Gerekend is voor verschillende omstandigheden qua neerslag. Voor de zeegraskansenkaart is gewerkt met de situatie van een relatief natte periode in een relatief nat jaar, voorjaar 1988, omdat die de meest zoete situatie vertegenwoordigt en zo een ondergrens kan zijn voor het voorkomen. De bovengrens voor zeegras speelt in de Waddenzee amper een rol. Zie De Jong et al. (2005) voor de uitgebreide beschrijving van de methode en de literatuurverwijzingen. De HSI-relatie is weergegeven in Figuur 8.