GVZM Nutriënten | |
---|---|
Context | GVZM Het Grevelingenmeer |
Type | Condition |
Decompositie type | IOR |
Figuur 1 toont de jaargemiddelden die bepaald zijn door de gemeten waarden eerst per maand te middelen en daarna per jaar voor de maanden buiten het groeiseizoen (januari, februari, november, december). De concentratie is dan een maat voor de totale hoeveelheid voor fytoplankton bruikbare nutriënten en geeft een potentieel aan voor de voorjaarsbloei. De resultaten voor de verschillende stations worden getoond. Er is geen station waarbij de hele tijdreeks beschikbaar is. De variatie tussen de stations is, hoewel meestal erg klein, niet altijd te verwaarlozen. Over de hele periode 1970 tot 2018 is vooral de concentratie van fosfaat sterk afgenomen (Zie ook figuur 3). Deze afname loopt gelijk met een toename van het zoutgehalte (en dus verdunning met zeewater) vanaf 1978 (opening Brouwersdam), en wordt verder (en waarschijnlijk vooral) verklaard door maatregelen die de fosfaatbelasting vanaf land in het Rijn-Maasstroomgebied beperkten. In dezelfde periode is ook de silicaatconcentratie afgenomen. Net als fosfaat, komt een groot deel van het silicaat van land of zoetwaterbronnen en de afname kan dus verklaard worden door een grotere uitwisseling met de Noordzee vanaf 1978. De laatste jaren (vanaf 2011) neemt de zomerconcentratie voor fosfaat, ammonium en silicaat weer licht toe. Het is niet duidelijk waardoor dit komt. Een mogelijke oorzaak is een verhoogde nalevering vanuit het sediment, misschien ook gedreven door de hogere temperatuur van het bodemwater in de zomer, maar dit moet nog beter onderzocht worden (Anon. 2020).
Het water in Grevelingenmeer bevat relatief lage nutriëntenconcentraties. Met name de stikstofconcentratie, die in de periode 1990 t/m 2008 schommelde rond de 0,5 mg totaal N/l, was laag (zie figuur 2). Deze stikstofconcentratie is lager dan die in de Noordzee en de Oosterschelde en de algengroei in het Grevelingenmeer is dan ook stikstof-gelimiteerd Bouma et al. (2008).
Het Grevelingenmeer was rijk aan fosfaat (gemiddeld 0,3 mg totaal P/l in de jaren tachtig), maar het fosfaatgehalte nam af in de periode van 1991-2000 en is sinds 2001 beneden de 0,1 mg totaal P/l (figuur 3) (Wetsteijn 2011).
Vanaf 1993 bereikt de molaire N/P-ratio waarden groter dan 16, hetgeen erop wijst dat fosfaat gedurende een deel van het jaar (de laatste jaren februari tot in juni) meer beperkend is voor het fytoplankton dan DIN (opgelost anorganisch stikstof). Uit een nadere analyse van de nutriëntenconcentraties in vergelijking met de halfverzadigingswaarden voor nutriëntenopname door natuurlijke fytoplanktonpopulaties blijkt dat DIN en silicaat nog steeds beperkend kunnen zijn in het voorjaar en zomer, maar ook dat fosfaat in de maanden februari tot in juni mogelijk steeds meer het meest beperkende nutriënt is geworden voor fytoplankton (Wetsteijn 2011).
Zie voor de laatste gegevens: Grevelingen systeemrapportage (Anon. 2020)
De View-Navigation (VN) pagina's.
De links naar andere pagina's.
Onderdeel van | GVZM Beheer van waterkwaliteit |
---|---|
Instantie van | |
Betreft |
De pagina's die linken naar deze pagina.
Dit element heeft geen subelementen.
Komt van | Type | Connectie type | Conditie | Waarde | Opmerkingen |
---|---|---|---|---|---|
GVZM Ontwikkeling van macroalgen | Depends | ||||
GVZM Ontwikkeling van microalgen | Depends |