Set VN link, Property name = Context, Property VN name = Context
Model link = Oesterdam VB Bodemleven zacht substraat
Result = Oesterdam veiligheidsbuffer VN
End Set VN link
Set VN link, Property name = Produces, Property VN name = Produces
Model link = Oesterdam VB Bodemleven zacht substraat
Result =
End Set VN link
Set VN link, Property name = Consumes, Property VN name = Consumes
Model link = Oesterdam VB Bodemleven zacht substraat
Result =
End Set VN link
Set VN link, Property name = Part of, Property VN name = Part of
Model link = Oesterdam VB Bodemleven zacht substraat
Result = Oesterdam VB Uitvoeren monitoring VN
End Set VN link
Set VN link, Property name = Instance of, Property VN name = Instance of
Model link = Oesterdam VB Bodemleven zacht substraat
Result =
End Set VN link
Set VN link, Property name = Concerns, Property VN name = Concerns
Model link = Oesterdam VB Bodemleven zacht substraat
Result =
End Set VN link
De Oesterdam suppleties laten een snelle rekolonisatie zien van de benthische macrofauna (bodemdieren > 1 mm). Na één jaar (2014) is de soortenrijkdom op de suppleties al grotendeels hersteld en zijn de aantallen gelijk of zelfs groter in vergelijking met het centrale slik. De biomassa blijft in dat jaar echter nog achter op de suppleties omdat het voor een deel gaat om jonge individuen van bijvoorbeeld schelpdieren en/of kleine soorten als wadslakjes. In 2015 en 2016 herstelt de soortenrijkdom verder en is de biomassa gelijkaardig als op het centrale slik. De gemeenschappen zijn echter nog steeds verschillend tussen de suppleties en het centrale slik. Een verschil in sedimentsamenstelling (mediane korrelgrootte op respectievelijk centraal slik, hoofdsuppletie en dijkvoetsuppletie 185-192 μm, 275-296 μm, en 287-307 μm) en droogvalduur (29%, 43%, en 64% op respectievelijk centraal slik, hoofdsuppletie en dijkvoetsuppletie) verklaren mogelijks deels het verschil in gemeenschapsstructuur.
De kolonisatie van de suppleties verloopt niet homogeen, sommige delen laten een hogere soortenrijkdom, aantallen en biomassa zien dan andere delen; er is sprake van een sterke ruimtelijke variatie. Sommige gebieden zijn aan te duiden als ecologische ‘hotspots’; deze gebieden liggen aan de lijzijde van de hoofdsuppletie meer beschut. Andere gebieden zijn aan te duiden als ecologische ‘coldspots’, gekenmerkt door minder hydrodynamische beschutting en meer dynamiek in de sedimentatie en erosie. Hier zijn aantal soorten, aantallen en biomassa’s significant lager. Over de periode 2014, 2015 en 2016 gaat het om respectievelijk 53, 54 en 53 soorten op de zandsuppleties.
Tijdens de onderzoeksperiode (2014-2016) lieten de kokkel, tapijtschelp en het nonnetje een succesvolle broedval zien op de suppleties, wat heeft bijgedragen aan een snelle kolonisatie van de suppleties. De kokkel liet ook een broedval zien op het centrale slik, terwijl dit in mindere mate is waargenomen voor de andere twee soorten. In 2015 en vooral 2016 zijn er zeer hoge dichtheden van de kokkel waargenomen (lokaal meer dan 2000 individuen per m2). De kokkel is dan ook op afstand de soort die het meeste bijdraagt aan de biomassa. Qua aantallen domineert het wadslakje in het gebied. De wadpier is in aantallen afgenomen op de suppletie, maar ook op het centrale deel. De oorzaak hiervan is op dit moment onbekend. In 2017 is er in de oksel tussen de hoofdsuppletie en de damvoetsuppletie én op de damvoetsuppletie klein zeegras aangetroffen. Deze planten zijn afkomstig van de zich sterk uitbreidende klein zeegraspopulatie op het slik in de omgeving van Krabbendijke.