Vogels



Set VN link, Property name = Context, Property VN name = Context

Model link = VM Vogels

Result = VM Het Veerse Meer VN

End Set VN link


Set VN link, Property name = Produces, Property VN name = Produces

Model link = VM Vogels

Result =

End Set VN link


Set VN link, Property name = Consumes, Property VN name = Consumes

Model link = VM Vogels

Result =

End Set VN link


Set VN link, Property name = Part of, Property VN name = Part of

Model link = VM Vogels

Result = VM Ontwikkeling flora en fauna VN

End Set VN link


Set VN link, Property name = Instance of, Property VN name = Instance of

Model link = VM Vogels

Result =

End Set VN link


Set VN link, Property name = Concerns, Property VN name = Concerns

Model link = VM Vogels

Result =

End Set VN link











Het Veerse Meer vervult voor vogels de volgende functies: foerageergebied voor planteneters en viseters, broedgebied voor kustbroedvogels en rustgebied voor vogels als ganzen en kleine zwanen (Meininger et al. 2003). Vanuit de vogelrichtlijn die van toepassing is op het Veerse Meer, zijn de aantallen van vier vogelsoorten maatgevend. Het zijn de brandgans, middelste zaagbek, smient en meerkoet.

Algemene trend aantallen watervogels voor en na opening doorlaat

Figuur 7: Aantal watervogels per maand in het Veerse Meer in twee perioden (seizoen 1994/1995 – 2003/2004 en 2004/2005 – 2013/2014) (Prins en Vergouwen 2015).

Arts en Hoekstein (2015) geven een uitgebreide analyse van de belangrijkste trends met betrekking tot de vogelaantallen in het Veerse Meer na ingebruikname van de Katse Heule. Het Veerse Meer is vooral in de wintermaanden van groot belang voor watervogels. De hoogste aantallen komen voor in de maanden november t/m februari. In de periode 2004/2005 – 2013/2014 overwinteren gemiddeld 30.000 watervogels in het Veerse Meer, in de periode daarvoor was het seizoensmaximum beduidend hoger met gemiddeld bijna 45.000 watervogels in november (Figuur 7). De afname van het aantal watervogels vond met name plaats in de maanden september t/m december. Opvallend is de verschuiving van het seizoenspatroon in het Veerse Meer; voorheen piekten de aantallen in november/december, maar tegenwoordig is de piek in november verdwenen en zijn de aantallen in december/januari het hoogst. Deze verandering van het seizoenspatroon is een optelsom van de seizoenspatronen van alle soorten watervogels die in het Veerse Meer voorkomen. In dit geval kan de verandering vooral worden toegeschreven aan de meerkoet en in mindere mate aan de kuifeend en wilde eend. Voor de meerkoet is het evident dat deze soort sterk in aantal is achteruitgegaan door de afname van het areaal zeesla in het Veerse Meer.

Plantetende watervogels

Figuur 1: Aantalsontwikkeling van de meerkoet in het Veerse Meer jaren 1987-2003 (Holland '2004).

In de jaren 1994-2004 bestond twee derde van de getelde watervogels in het Veerse Meer uit planteneters. De talrijkste soorten in deze groep waren smient en meerkoet (Berrevoets et al. 2003). Het voorkomen van grote aantallen smienten hangt samen met koude winters. Vooral tijdens vorstperiodes met een aanzienlijk sneeuwdek kunnen veel (soms meer dan 30.000) smienten op de graslanden in en om het Veerse Meer voorkomen. Zij gebruiken het gebied dan als foerageerplaats. Buiten deze periodes gebruikt de smient het meer overdag vooral als rustplaats. In de avondschemering vertrekken ze naar binnendijks gelegen foerageergebieden zoals graslanden en akkers. Sinds eind jaren tachtig zijn de aantallen smienten in het Veerse Meer licht gestegen, parallel aan de toename van de totale Noordwest-Europese populatie. Meerkoeten foerageren in het najaar in de ondiepe waterzones op zeesla en andere waterplanten; in de wintermaanden schakelen ze over op graslanden. Sinds eind jaren tachtig zijn de aantallen meerkoeten in het Veerse Meer relatief stabiel. Vrijwel jaarlijks werden in oktober/november 15.000-20.000 meerkoeten geteld. In het najaar van 1998 waren de aantallen echter aanzienlijk lager, net als in het seizoen 2002/2003. In die winters werden slechts 6.000 Meerkoeten in plaats van de gebruikelijk 15.000-20.000 geteld (figuur 1).

Na opening doorlaat en verandering peilbeheer

Figuur 2: Trend van het jaargemiddelde van het aantal planteneters per seizoen in de periode 1994/1995 – 2013/2014 (telling 2012/2013 en 2013/2014 incompleet in verband met steekproeftellingen) (Prins en Vergouwen 2015).

De trend van de planteneters in het Veerse Meer wijkt af van de trend in de zoute Delta. Autonome ontwikkelingen in het Veerse Meer liggen hieraan ten grondslag. Na 2002/2003 halveerde in drie jaar tijd het jaargemiddelde en dit bleef laag tot aan 2008/2009. De aantallen meerkoeten en wilde eenden kelderden en herstelden zich sindsdien niet meer. De afname van de meerkoet is het gevolg van de situatie in het Veerse Meer. De oorzaak ligt vermoedelijk in de afname van het areaal zeesla. De aantallen van wintertaling, slobeend en pijlstaart decimeerden en vertoonden ook geen herstel. Deze soorten zijn in het Deltagebied karakteristiek voor brakke wateren, die plantenzaden en plantendelen zoeken op slikken van een paar centimeter diep. Mogelijk is de toename van het zoutgehalte in combinatie met een hoger winterpeil debet aan de afname van deze planteneters. Hoe deze ecologische relatie exact werkt is onduidelijk. De aantallen smienten lijken meer bepaald te worden door ontwikkelingen buiten het Veerse Meer. De smient is een planteneter die vooral (’s nachts) foerageert op gras en akkers, overdag rusten de vogels in het Veerse Meer. De trend van de rotgans was negatief en de soort leek te verdwijnen uit het Veerse Meer maar de soort herstelde zich de laatste drie seizoenen. De trend van grauwe gans en brandgans wordt sterk bepaald door een lokale broedpopulatie; eerst een bijna exponentiële groei gevolgd door een opmerkelijke afname de laatste paar seizoenen. Mogelijk dat de komst van de vos naar het Veerse Meer hiermee heeft te maken. Vanaf 2005 worden regelmatig vossen gezien bij het Veerse Meer (pers. med. A. Hannewijk, Natuurmonumenten). De ganzen broeden op de grond en zijn zeer gevoelig voor grond-predatoren. Huidige situatie In de periode 2009/2010 – 2011/2012 trad herstel op maar de aantallen uit de topjaren in het begin van deze eeuw werden niet meer gehaald. Het herstel wordt vooral veroorzaakt door vogels die andere gebieden ontvluchtten vanwege ijs/sneeuw; in de winters 2009/2010 en 2011/2012 kwamen uitzonderlijk hoge aantallen smienten naar het Veerse Meer. Het Veerse Meer is dan in trek omdat het water minder snel bevriest. De laatste twee seizoenen halveerde het jaargemiddelde aantal vogels, deze daling wordt in belangrijke mate veroorzaakt door veranderingen in de aantallen smienten (Arts en Hoekstein 2015).

Visetende watervogels

Figuur 3: Aantalsontwikkeling van de middelste zaagbek in het Veerse Meer jaren 1987-2003 (Holland et al. 2004).

In vergelijking met planteneters zijn de aantallen viseters klein te noemen. In de wintermaanden zijn meestal 2.000-3.000 viseters aanwezig, waarvan de middelste zaagbek (figuur 3) en de fuut de talrijkste zijn. Het voorkomen van de middelste zaagbek was in de jaren 1987-2003 erg variabel. Na een toename vanaf 1995/96 waren de aantallen sinds 2000/2001 weer afgenomen. De aantallen waren in 2003 lager dan ooit. De oorzaken van deze snelle verandering waren onduidelijk; het meest waarschijnlijk was de afgenomen beschikbaarheid of zichtbaarheid van vis.

Na opening doorlaat en verandering peilbeheer

Figuur 4: Trend van het jaargemiddelde van het aantal viseters van het open water per seizoen in de periode 1994/1995 – 2013/2014 (telling 2012/2013 en 2013/2014 incompleet in verband met steekproeftellingen) (Prins en Vergouwen 2015).

De fuut en de middelste zaagbek zijn de talrijkste viseters in het Veerse Meer en zijn samen verantwoordelijk voor de trend van de viseters van het open water (Figuur 4). In de periode 1994/1995 – 2008/2009, met uitzondering van de twee seizoenen 2003/2004 en 2004/2005, was de trend van de fuut positief. Daarna vond er een forse afname plaats: in de laatste drie seizoenen was het jaargemiddelde gehalveerd ten opzichte van de piek in de periode 2005/2006 – 2008/2009. Zeer opmerkelijk is dat in de periode 2000/2001 – 2004/2005 de relatieve aantallen in het Veerse Meer van de talrijkste viseters duidelijk lager waren dan die in de Zoute Delta en dat de toename stagneerde. De verslechterde waterkwaliteit in het Veerse Meer in die periode heeft hier vermoedelijk aan bijgedragen. Na de ingebruikname van de Katse Heule trad een snel herstel op. In de Zoute Delta werd de piek al in 2006/2007 behaald. Na het herstel verliep de trend van de viseters van ondiep water weer gelijk met de trend van de andere gebieden. In de laatste twee seizoenen (2012/2013 en 2013/2014) was het jaargemiddelde aantal viseters van ondiep water iets lager dan daarvoor. De recente afname van deze groep wordt ook geconstateerd in de andere gebieden in de Zoute Delta.

Bodemdiereters van het open water

Figuur 5: Trend van het jaargemiddelde van het aantal bodemdiereters van het open water in het Veerse Meer per seizoen in de periode 1994/1995 – 2013/2014 (telling 2012/2013 en 2013/2014 incompleet in verband met steekproeftellingen) (Prins en Vergouwen 2015).

De trend van de bodemdier etende duikeenden in het Veerse Meer is in de periode 1994/1995 - 2002/2003 positief. Na 2002/2003 neemt het jaargemiddelde sterk af, en vanaf 2007/2008 blijven de aantallen licht dalen. De trend in de Zoute Delta is vergelijkbaar, maar in het Veerse Meer is de afname veel groter. De trend wordt vrijwel geheel bepaald door twee soorten: brilduiker en kuifeend. Echter, de negatieve trend van beide soorten heeft vermoedelijk verschillende oorzaken. Voor de brilduiker geldt dat de oorzaken buiten de Zoute Delta gelegen zijn want de trend in de verschillende gebieden is gelijk. Voor de kuifeend ligt de oorzaak in het Veerse Meer. Opvallend is dat de afname van de kuifeend plaatsvond na de aanleg van de Katse Heule in 2004. Door de aanleg van dit doorlaatmiddel is het Veerse Meer zouter geworden. Omdat kuifeenden een duidelijke voorkeur hebben voor wateren met een laag chloridegehalte is het Veerse Meer als foerageergebied waarschijnlijk minder geschikt geworden.

Bodemdiereters van de oever

Figuur 6: Trend van het jaargemiddelde van aantal bodemdiereters van oevers in het Veerse Meer per seizoen in de periode 1994/1995 – 2013/2014 (telling 2012/2013 en 2013/2014 incompleet in verband met steekproeftellingen). (Prins en Vergouwen 2015).

De trend van de bodemdiereters van oevers vertoont in 1994/1995 - 2013/2014 grote schommelingen, waarbij perioden met grotere aantallen worden afgewisseld door perioden met lagere aantallen (Figuur 6). De gepresenteerde trend is de trend van de bodemdiereters die in het Veerse Meer foerageren, dus exclusief de getijdensteltlopers die naar het Veerse Meer komen om daar te overtijen. In grote lijnen loopt de trend parallel aan de trend van de Zoute Delta. Het jaargemiddelde van de laatste vijf seizoenen is beduidend lager dan van de eerste vijf seizoenen na de opening van de Katse Heule. Deze afname wordt ook geconstateerd in de andere gebieden in de Zoute Delta, daar is de trend van deze voedsel groep negatief vanaf 2006/2007. De afname in de Zoute Delta is echter veel kleiner (16%) dan in het Veerse Meer (42%). De numeriek belangrijkste soorten in deze voedselgroep zijn in aflopende volgorde van belang: kievit, goudplevier, scholekster, wulp, bergeend, bonte strandloper, kluut, zilverplevier, rosse grutto en tureluur. De afname is het sterkst in 2009 en 2010, daarna nemen de aantallen weer toe. De trend wordt vooral bepaald door de aantallen van goudplevier en kievit, die na 2010 weer een toename laten zien. Deze soorten foerageren vooral buiten het Veerse Meer. Zie voor meer informatie over trends en soorten: Arts en Hoekstein (2015).

Kustbroedvogels

In het Veerse Meer kwamen in 2004 bijna vierduizend broedparen kustbroedvogels voor. Nog in de jaren tachtig was sprake van 4500 broedparen van de kokmeeuw alleen al en 400 van de visdief, tegen in 2004 respectievelijk 165 en 110 broedparen (Meininger et al. 2003). De talrijkste kustbroedvogels waren de zilvermeeuw (2430 broedparen) en de kleine mantelmeeuw (675), die voornamelijk broedden op de Middelplaten. Daarnaast bevond zich op de Middelplaten een kolonie van 500 paren Aalscholvers. Deze soorten namen in aantal toe of zijn relatief stabiel. Van de ‘echte’ kustbroedvogels waren de aantallen echter gedaald: zo broedden er in 2002 slechts vijftien paar kluten, terwijl er in de jaren tachtig regelmatig meer dan 80 paren werden geteld. De strandplevier, de bontbekplevier, de noordse stern en de dwergstern zijn vrijwel of geheel verdwenen. Er waren echter ook nieuwkomers: in de jaren negentig broedden er regelmatig enkele grote mantelmeeuwen (eerste broedgevallen in Nederland) en ook de zwartkopmeeuw heeft er gebroed. De afname van de aantallen kustbroedvogels had te maken met afname van hun ecotoop/habitat als gevolg van de begroeiing die in en om het Veerse Meer optrad na 1960, hetgeen te verwachte ontwikkeling is geweest. De toename van de aantallen aalscholver was een sprekend voorbeeld van een landelijke trend die zich ook in het Veerse Meer manifesteerde. Naast kustbroedvogels bood het gebied ook ruimte aan allerlei andere soorten broedvogels. Het betreft hier o.a. lepelaar, kleine zilverreiger (incidenteel), havik en bruine kiekendief (Holland et al. 2004).

Kustbroedvogels na opening doorlaat

Het Veerse Meer is van gering belang voor kustbroedvogels. Het hoge zomerpeil en lagere winterpeil is ongunstig voor kustbroedvogels, het zou voor deze soorten juist omgekeerd moeten zijn. Vanwege toeristische belangen zijn de kansen voor kustbroedvogels in het Veerse Meer beperkt tot de natuurgebieden. De komst van de vos maakt het moeilijk voor de kustbroedvogels om nog een geschikt broedgebied (eiland) te vinden in het Veerse Meer. De kolonies van lepelaar en aalscholver worden vermoedelijk niet beïnvloed door de waterkwaliteit en het peilbeheer in het Veerse Meer, beide soorten foerageren veelvuldig buiten het Veerse Meer (Prins en Vergouwen 2015).

Broedvogels

In Prins en Vergouwen (2015) pagina 90-96 worden de aantalsontwikkelingen geschetst van de belangrijkste broedvogels in het Veerse Meergebied. Op de lange termijn 2000 – 2014 is de trend van de meeste van de besproken soorten negatief. Soorten met een instandhoudingsdoel voor het Veerse Meer zijn aalscholver, lepelaar en kleine mantelmeeuw. Voor de aalscholver wordt het instandhoudingsdoel van 300 paar niet gehaald.



Referenties


HZ University of Applied Sciences
Rijkswaterstaat, Ministerie van Infrastructuur en Milieu
Projectbureau Zeeweringen
Waterschap Scheldestromen
Provincie Zeeland
Deltares