Zeegras Begrazing

Zeegras Begrazing
Context Zeegras Ecologie van zeegras
Type Condition
Decompositie type IOR



Begrazing van zeegras door vogels

Zeegrassen vormen een belangrijke voedselbron voor diverse plantenetende vogels. Belangrijkste soorten voor de Nederlandse situatie zijn rotgans, knobbelzwaan, meerkoet, pijlstaarteend, wilde eend, smient, tafeleend en wintertaling. Daarbij is het voor de tafeleend niet duidelijk of deze specifiek zeegras eet of zich meer toelegt op de in de velden aanwezige fauna. Voor het Grevelingenmeer is gekwantificeerd hoe groot de consumptie van zeegras is door deze vogels. Er werd een totale consumptie van 1,3 g C m-2 j-1 gemeten, zijnde ongeveer 3,7% van de totale bovengrondse productie aan zeegras. Voor de litorale zeegraspopulaties vormt met name de rotgans een belangrijke grazer (zie ook hieronder). Verondersteld wordt wel dat deze in najaar en winter het overgrote deel van de bovengrondse biomassa en een flink deel van de ondergrondse biomassa consumeert. In Zuid-Engeland werd gevonden dat de bedekking van Zostera noltii en Zostera marina in het litoraal in de winterperiode afnam tot bijna 0%; in delen die werden gevrijwaard van begrazing door rotgans, smient en wintertaling bleef de winterbedekking veel hoger, nl ca. 20 - 30%. Wanneer de zeegrasbedekking onder de 10% kwam, gingen de ganzen en eenden over op groenwieren en daarna op wintergranen en weilanden. Hergroei in het voorjaar in de begraasde delen kwam zichtbaar veel later op gang, omdat de nieuw gevormde delen aanvankelijk werden afgegraasd. In sublitorale Zostera marina-velden veranderde de bedekking in de winter slechts weinig. Een sterke toename van het litorale zeegras in de periode 1965 - 1980 in Zuid Engeland ging gepaard met een sterke toename van de aantallen rotgans, smient en wintertaling. Mede door een zware begrazingsdruk op litorale zeegrasvelden zijn deze velden in de winter in Nederland nagenoeg kaal. Een andere reden is het losslaan van bladeren en andere bovengrondse delen door golven (onder invloed van stormen) waarna deze vaak op de oever (meestal de dijk) worden afgezet (de Jong en de Jonge, 1989).

Begrazing door de rotgans (Branta barnicla)

In de herfst komen de rotganzen naar de kusten van West-Europa. De pleisterplaatsen in Nederland liggen in het Wadden- en Deltagebied. De rotganzen hebben (indien aanwezig) een zeer sterke voorkeur voor groot zeegras. Bij het ontbreken van groot zeegras foerageren de ganzen in september, oktober, november en soms nog in december op klein zeegras. Daarna, maar soms ook al eerder, worden vooral de groenwieren Enteromorpha (verschillende soorten darmwieren) en Ulva lactuca L (zeesla) gegeten. Zodra dat nodig is vullen de ganzen hun voedsel landinwaarts aan op weilanden en akkers, vooral met wintergranen kort achter de dijk.

Tot begin 1930 waren de rotganzen altijd in groten getale aanwezig op de toen nog uitgebreide zeegrasvelden langs de kusten van West-Europa; de aantallen in de Nederlandse Waddenzee moeten soms tot in de tienduizenden zijn opgelopen. Toen begin 1930 de zeegraspopulatie in de Waddenzee (incusief het Deense en Duitse deel) drastisch reduceerde, nam ook de rotganspopulatie sterk af. In een paar jaar is 85-90 % van de vroeger aanwezige vogels verdwenen. De laatste decennia van de vorige eeuw is de rotganspopulatie weer sterk toegenomen door een tweetal oorzaken: enerzijds doordat de dieren alternatieve voedselbronnen gingen gebruiken (zoute graslanden, graszaad en wintergranen) en anderzijds door het stoppen van de jacht. In de jaren 1950 en 1960 was de wereldpopulatie ca. 20.000, vanaf begin jaren 70 steeg zij naar 250.000, waarvan ‘s winters ca. 20.000 in het Waddengebied en ca. 20.000 in het Deltagebied. In het Deltagebied is het aantal rotganzen dat overwintert tussen 1975 en 1990 toegenomen. Het feit dat het zeegrasoppervlak in het Deltagebied in 1975 veel omvangrijker was dan in 1990 geeft aan dat de relatie tussen het voorkomen van de rotgans en het zeegrasareaal niet zo strikt meer is. De vogels kunnen uitwijken naar andere voedselbronnen. Er is echter wel een duidelijke positieve relatie gevonden tussen het voorkomen van zeegras in het Grevelingenmeer en het aantal herbivore vogels dat zich in het gebied bevond. Opmerkelijk is dat rotganzen in de Delta nog steeds daar voorkomen waar vroeger veel zeegras stond. Zo komen ze bijvoorbeeld niet of nauwelijks voor in de Westerschelde waar zeegrassen in feite niet voorkwamen.

Het effect van begrazing door Rotganzen op zeegras is divers. Ten eerste zorgen ze ervoor dat de bovengrondse biomassa in de winter nagenoeg geheel verdwijnt, terwijl zonder begrazing enige tientallen procenten van de oorspronkelijke biomassa over kan blijven in erg beschutte gebieden. Veelal wordt echter de laatste bovengrondse ‘resten’ verwijderd door golven, zeker in Nederland. De vogels prefereren de meest homogene velden met het hoogste bedekkingspercentage. Behalve dat de bovengrondse plantendelen worden weggevreten, worden ook ondergrondse delen gegeten. Dit wordt vaak gedaan door in ‘ontgrondingskuilen’ langs de rand de wortelstokken los te trekken en op te eten. Mogelijk gebeurt dit ‘wortelstok-eten’ als er nog een dunne laag water op het zeegrasveld staat zodat de dieren de bodem kunnen verweken met behulp van de poten. Op deze wijze kunnen gaten van 0,5 m tot enkele meters diameter in het zeegrasveld ontstaan, waardoor het veld gevoeliger wordt voor erosie door golfslag en stroming. De sterk toegenomen populatieomvang van de rotgans gedurende de laatste decennia heeft de graasdruk sterk verhoogd, met name ook op de wortelstokken van de meerjarige planten. Lokaal lijkt de zeegraspopulatie hiervan blijvende schade te ondervinden (onder andere in de Oosterschelde). Er is een verschil in de gevolgen van predatie door vogels op zeegraspopulaties met verschillende overlevingsstrategieën. Het effect van de predatie zou op een eenjarige populatie minder gevolgen hebben dan op een meerjarige populatie. Aangezien de vogels pas aan het einde van het groeiseizoen in Nederland komen (in oktober is de populatieomvang op winterniveau) is de zaadproductie al grotendeels voltooid. Indien de vogels de planten opeten, kan de populatie zich in het volgende voorjaar toch weer herstellen door middel van het zaad. De meerjarige populatie is wat dat betreft veel gevoeliger voor predatie. Indien scheuten of wortelstokken aangevreten worden, en lokaal kan de schade hiervan sterk oplopen, is dit direct een aanslag op de bron waaruit het volgende voorjaar nieuwe scheuten zouden moeten uitgroeien (Wijgergangs en de Jong, 1999).

Begrazing van epifyten en perifyton

Een afname in de zeegrasverspreiding of in het areaal bedekt met zeegras wordt vaak toegeschreven aan de aanwezigheid van epifyten en/of algenmatten. De oorzaak van de afname ligt in de competitie tussen zeegras en epifyten om ruimte en licht of om nutriënten en licht, waardoor uitgebreide epifytische groei een negatief effect heeft op de zeegrasgroei. Echter indien de epifyten niet de overhand krijgen, kunnen ze het risico van uitdrogen bij het droogvallen van zeegras in de eulitorale zone beperken. Dit is een belangrijke beschermende functie van de algen voor de zeegrassen. De organismen die op de epifyten foerageren kunnen de epifytische groei op een natuurlijke manier in stand houden. Hierdoor ontstaat een evenwichtssituatie die erg belangrijk is voor de groei en overleving van de mariene zaadplanten. Waarschijnlijk heeft de predatie een minimaal effect op het zeegras zelf, maar resulteert het in een betere lichtdoorval als de epifyten verwijderd of uitgedund worden van de toppen van de bladeren (de Jong en de Jonge, 1989)..

Wadslakje en perifyton

Het wadslakje Hydrobia ulvae is een veelvoorkomend organisme op het wad in de litorale zone. Het is een van de meest abundante soorten van de epibenthische fauna. De gemiddelde dichtheid in het Nederlandse deel van de Waddenzee is 866 dieren m-2. Het aantal wadslakjes op het wad van Terschelling kan oplopen tot wel 50.000 tot 100.000 m-2. Door de begrazing ‘poetst’ het wadslakje de bladeren van zeegrassen schoon. Philipart (1995) toonde aan dat in de Waddenzee beschaduwing door het perifyton op de bladeren van Zostera noltii oploopt tot 90% en dat Hydrobia ulvae in staat is om dagelijks 25-100% van de epifytische biomassa te consumeren. Het wadslakje speelt daardoor een belangrijke rol in de seizoensvariatie van biomassa en overleving van Zostera noltii, met name bij de lager gelegen populaties. Een experiment waarbij Hydrobia ulvae werd uitgesloten van een groeiplaats van zeegras resulteerde in een verhoogde perifytonbiomassa en een daarmee verlaagde zeegrasbiomassa, met name in de rhizomen (Philipart, 1995).

Alikruik

Ook de alikruik, Littorina littorea, is een belangrijke begrazer van het perifyton. De hoeveelheid perifyton op de zeegrasbladeren wordt bepaald door de eutrofiëring en de graasactiviteiten van grazers. Bij een toenemende mate van eutrofiëring neemt namelijk de epifytenbegroeiing toe (Zie ook bij Epifyten en perifyton). Bij onvoldoende begrazing ontstaat dan een directe beschaduwing van het zeegrasblad wat resulteert in een verminderde groei. Het perifyton heeft ook negatieve effecten op de fotosynthese en de groei van zeegras als gevolg van de competitie om koolstof en nutriënten. In de Waddenzee is de eutrofiëring toegenomen. In het begin van de jaren zeventig is er een abnormale grote hoeveelheid ‘vuil’ op de bladeren van klein zeegras in de litorale zone op het Balgzand en Terschelling waargenomen. In deze periode was ook de dichtheid van wadslakjes laag. De teruggang van klein zeegras in de Waddenzee is mogelijk begonnen toen in het begin van de jaren zeventig de perifytongrazende wadslakjes plots in aantallen afnamen (Wijgergangs en de Jong, 1999).

In de V.S. blijkt Bithium varium het perifyton op de zeegrasbladeren van groot zeegras met ca. 63% te reduceren. De slak Littorina neglecta blijkt hier ook een belangrijke invloed op de epifytenhoeveelheid te hebben bij groot zeegras. In de tropen werd een consumptie gevonden van de grazende epifauna die 20 tot 62% van de netto productie van het perifyton bedroeg. Dit is een belangrijke schakel in de trofische flux van zeegrasgemeenschappen (Wijgergangs en de Jong, 1999).

In het grevelingenmeer is de brakwaterpissebed Idotea chelipes een consument van groot zeegras, met name na het groeiseizoen. Metingen in het veld en laboratoriumexperimenten toonden aan dat 2,9 tot maximaal 5,8% van de biomassa door de invertebraat werd geconsumeerd. De consumptie verklaarde echter niet de snelle achteruitgang in de wintermaanden; die werd voornamelijk veroorzaakt door transport van grotere bladfragmenten (> 10 cm) door wind- en golfbewegingen (Groenendijk, 1984).




De View-Navigation (VN) pagina's.


De links naar andere pagina's.

Onderdeel van Zeegras Algemene ecologie van zeegrassen
Instantie van
Betreft


Draagt bij aan.

Draagt bij aan Zeegras Groei en ontwikkeling zeegras
Waarde --
Opmerkingen


Draagt bij aan.

Draagt bij aan Zeegras Epifyten en perifyton
Waarde --
Opmerkingen


De pagina's die linken naar deze pagina.

HZ University of Applied Sciences
Rijkswaterstaat, Ministerie van Infrastructuur en Milieu
Projectbureau Zeeweringen
Waterschap Scheldestromen
Provincie Zeeland
Deltares