Wadpier



Set VN link, Property name = Context, Property VN name = Context

Model link = Zeegras Wadpier

Result = Zeegras Ecologie van zeegras VN

End Set VN link


Set VN link, Property name = Produces, Property VN name = Produces

Model link = Zeegras Wadpier

Result =

End Set VN link


Set VN link, Property name = Consumes, Property VN name = Consumes

Model link = Zeegras Wadpier

Result =

End Set VN link


Set VN link, Property name = Part of, Property VN name = Part of

Model link = Zeegras Wadpier

Result = Zeegras Algemene ecologie van zeegrassen VN

End Set VN link


Set VN link, Property name = Instance of, Property VN name = Instance of

Model link = Zeegras Wadpier

Result =

End Set VN link


Set VN link, Property name = Concerns, Property VN name = Concerns

Model link = Zeegras Wadpier

Result =

End Set VN link











Figuur 1: Wadpieractiviteit temidden van zeegrassen (foto: Laura Govers)


De velden van klein zeegras op Terschelling worden begrensd door enerzijds een dijk en anderzijds een gebied met een hoge dichtheid aan wadpieren (ca. 60 individuen m-2) waar geen zeegras in voorkomt. Het gaat hier om een scherpe begrenzing. Uit onderzoek is gebleken dat klein zeegras zich vestigt op plekken in de litorale zone waaruit de pieren verwijderd zijn. Dit wijst erop dat wadpieren de uitbreiding van zeegrasvelden kunnen beperken (Philipart, 1994) (Philipart en Dijkema, 1994).

Bij welke dichtheid wadpieren nu precies problemen opleveren voor de zeegrassen is niet helemaal duidelijk. Verschillende onderzoekers (in Wijgergangs en de Jong (1999)) vonden dat zeegras voorkwam op plekken waar veel wadpieren in de bodem zaten. In de Krabbekreek in de Oosterschelde werd er binnen zeegrasvelden gemiddelde dichtheden van wadpieren over het jaar gevonden van 14-88 individuen m-2. Hierbij werd er lagere aantallen in de lager gelegen zeegrasvelden (in dit geval Zostera marina) gevonden en in de hoger gelegen velden (in dit geval Zostera noltii) hogere aantallen. Maar deze verdeling zou niet aan de zeegrassoort maar aan het sedimenttype toe te schrijven zijn. In een andere survey (in Wijgergangs en de Jong (1999)) werden tot 20 individuen m-2 in een goed ontwikkeld zeegrasveld gevonden in vergelijking met 130 aan de rand van een zeegrasveld.

Het moment waarop de aanwezigheid van wadpieren problemen gaan opleveren voor de zeegrassen wordt waarschijnlijk bepaald door het aantal en de grootte van de wadpieren. De problemen worden hoogstwaarschijnlijk veroorzaakt door het effect van het omwerken van het sediment door de wadpieren tijdens het foerageren. Volwassen wadpieren met een dichtheid van 85 individuen m-2 zetten een hoeveelheid sediment om dat overeenkomt met een laag van 33 cm per jaar. Een dergelijke turnover van het sediment heeft waarschijnlijk een effect op de groei en overleving van zeegras, doordat de planten onder het sediment raken als de pieren het zand weer uitscheiden. Daarnaast kan de aanwezigheid van wadpieren een negatief effect hebben op de overwintering van de zeegrassen door de ondergraving van rizomen, zaden en zaailingen.

Op Terschelling wordt het gebied waarin Arenicola marina voorkomt, begrensd door de aanwezigheid van een oude kleilaag die ca. tien centimeter onder het zandige substraat zit. Deze laag beperkt de bioturbatie door de volwassen wadpieren en beschermt zo de zeegrasvelden: de compactheid van de kleilaag beperkt de mogelijkheid voor Arenicola om er gangen te graven. De meeste standplaatsen met een hoge bedekking klein zeegras in de Waddenzee zijn gevestigd op een plek waar een kleilaag (restant van een vroegere kwelder) aanwezig is. Dit fenomeen is ook waargenomen in de Oosterschelde na het gereed komen van de Oosterscheldekering. De locaties waar in 1994 nog klein zeegras in de Oosterschelde voorkwam, was op plekken waar oude kleilagen of schelpenlagen in de ondiepe ondergrond aanwezig zijn, waardoor wadpieren er niet of beperkt voorkomen.

Voor 1986 (gereedkomen van de Oosterscheldekering) kwam het zeegras ook volop in zandige en matig slibrijke gebieden voor waar ook veel wadpieren in de bodem zaten. Gezonde planten onder gezonde omstandigheden kunnen zonder problemen wadpieren verdragen tot dichtheden van maximaal ca. 40 a 50 individuen m-2. Als de omstandigheden verslechteren, of als het aantal wadpieren toeneemt tot boven ca. 60 - 70 individuen m-2, kan het zeegras verdwijnen omdat het te veel energie moet stoppen in de verankering of omdat het wordt ondergraven door de activiteiten van de wadpieren. Bij de afname van het areaal klein zeegras in de Waddenzee in de afgelopen 20 tot 50 jaar speelde de aanwezigheid van wadpieren een niet te onderschatten rol, naast de invloed van de eutrofiëring (Wijgergangs en de Jong, 1999). Hetzelfde geldt waarschijnlijk voor de Oosterschelde sinds 1986. Opmerkelijk in dit verband is, dat sinds ca 2010 er in de Kom van de Oosterschelde op enkele plaatsen juist weer sterke uitbreiding van klein zeegras heeft plaatsgevonden. Dat was mogelijk, omdat daar door het verdwijnen van zand van het slik naar de geulen (de zgn zandhonger) een kleilaag heel dicht aan het oppervlak kwam waardoor de wadpier er niet meer kon leven. Daardoor kreeg het zeegras juist weer een kans (mond. med. Dick de Jong).

Govers et al. (2014) onderwierpen in een laboratoriumexperiment wadpieren en zeegras aan hoge sulfidegehaltes in het sediment. In tegenstelling tot de verwachting verlaagde de bioturbatie van de wadpieren de sulfideconcentratie van het poriewater niet. De zeegrassen bleken zowel door de fysieke omwoeling van het sediment alsook van de pompactiviteiten van de wadpieren negatief te worden beïnvloed. De wadpieren brachten extra nutriënten (NH4 en PO4) in het water waardoor groei van epifyten gestimuleerd werd, wat ook negatief kan zijn voor zeegras.

Figuur 2: Klein zeegras (Zostera noltii) en wadpieren; Slikken van de Dortsman, Oosterschelde; 2013 (foto: D.J. de Jong)



Referenties


HZ University of Applied Sciences
Rijkswaterstaat, Ministerie van Infrastructuur en Milieu
Projectbureau Zeeweringen
Waterschap Scheldestromen
Provincie Zeeland
Deltares