|
|||
(Een tussenliggende versie door een andere gebruiker niet weergegeven) | |||
Regel 3: | Regel 3: | ||
}} |
}} |
||
{{Dijkvak VN show}} |
{{Dijkvak VN show}} |
||
+ | {{Context VN set links}} |
Context VN set links: model = Perkpolder Natuurcompensatie
Set VN link, Property name = Supercontext, Property VN name = Supercontext
Model link = Perkpolder Natuurcompensatie
Result = Dijkvakken Zeeland VN
End Set VN link
Project Natuurcompensatie Perkpolder werd opgezet in 2003 als uitbreiding op projecten die rondom Kloosterzande plaatsvonden. Het primaire uitgangspunt van het project was de compensatie van natuurverlies door herhaaldelijk verdiepen van de Westerschelde. Het ging om circa 75 hectare aan compensatie. Doelstelling was de aanleg van een nieuw buitendijks natuurgebied door een bres van 400 meter te maken in een primaire waterkering. Als gevolg daarvan moesten nieuwe primaire keringen aangelegd worden binnen de toenmalige primaire kering. Tevens moest het projectgebied klaargemaakt worden voor de komst van de nieuwe zilte natuur.
Het project werd gestart door Rijkswaterstaat in 2006 en had als deadline 31 december 2015. Dienst Landelijk Gebied (DLG) werd destijds aangewezen om het uit te voeren. Rijkswaterstaat fungeerde als regievoerder en het gezicht van de operatie terwijl DLG het ontwerp en de uitvoering regelde. Na de opheffing van DLG in 2014 maakte Rijkswaterstaat het project af met ondersteuning van projectbureau Zeeweringen.
In het kader van ‘werk met werk’ werd een publiek-private samenwerking (PPS) opgezet met Perkpolderbeheer B.V. vanwege grote raakvlakken. De PPS betrof het veerplein, ter voorbereiding op een ander project in de regio. Vanwege de raakvlakken met het natuurcompensatie project werd het samen op de markt gezet. Een ander project dat werd meegenomen was de aanleg van de provinciale weg N689.
In het projectgebied werd daarnaast gewerkt aan een project dat de regio een nieuwe impuls moet geven. Dit in verband met het verdwijnen van het veer naar Kruiningen vanwege de aanleg van de Westerscheldetunnel. De ophoging van het veerplein gold als voorbereiding op dit impulsproject. Het impulsproject wordt hier niet besproken op deze pagina, met uitzondering van de ophoging van het veerplein. Meer informatie over het impulsproject is te vinden op www.perkpolder.nl.
De ontwikkeling van het nieuw gevormde intergetijdengebied is gevolgd in de jaren na de opening van de dijk. De monitoring is een project van het Centre of Expertise Delta Technology (CoE). Partners bij het CoE zijn Deltares, Wageningen Marine Research, NIOZ en HZ University of Applied Sciences. De resultaten van de monitoring worden bijgehouden op deze pagina.
Om de communicatie met belanghebbenden te garanderen was een communicatieplan opgesteld. Dit plan beschrijft de communicatiestrategie van het project. Het communicatieplan werd per fase bijgewerkt. De gepubliceerde versie stamt uit 2013, rond de aanvang van de uitvoeringsfase. Het plan werd jaarlijks geactualiseerd.
Communicatie was een van de aandachtspunten van het project. Het project werd beschreven als een ‘ontpolderingsproject’, een begrip dat van oudsher veel weerstand oproept in Zeeland. Een voorbeeld van een vergelijkbaar project dat op veel verzet stuitte, is de ontpoldering van de Hedwigepolder dat al sinds het begin van de 21ste eeuw op de lijst staat om ontpolderd te worden. Hier is meermaals juridisch bezwaar tegen aangetekend. Het Perkpolderproject werd echter met relatief weinig weerstand ontwikkeld. Maatschappelijke onrust en groot verzet bleven uit.
De communicatie was middels maatwerk toegespitst op drie groepen:
Er werden verschillende middelen ingezet, uiteenlopend van factsheets en websites tot excursies in het plangebied. Per middel was een verantwoordelijke aangewezen en was het doel beschreven, evenals de beoogde doelgroep en de uitvoerende partij.
Vanwege de afsluiting van de provinciale weg werd een plan opgesteld om Walsoorden bereikbaar te houden. De inwoners van het dorp hadden zorg geuit over de bereikbaarheid van Walsoorden tijdens calamiteiten. Verschillende overheidsinstanties bespraken dit met de brandweer. De oplossing werd gevonden in een calamiteitenroute onderlangs de nieuwe, zuidelijke zeedijk die opengesteld zou worden voor alle verkeer in geval van nood. Na de afronding van het project werd de route permanent opengesteld.
De onderhoudspaden werden opengesteld voor het publiek, met uitzondering van die op dijktraject A. Het verkeer werd na oplevering zoveel mogelijk omgeleid. Uitgangspunt was een goede balans tussen recreatie en natuurbescherming.
De cultuurhistorie wordt beschreven in een verslag van ADC ArcheoProjecten en een van BAAC.
ADC ArcheoProjecten voerde het eerste bodemonderzoek uit in 2011. Hieruit kwam naar voren:
Naar aanleiding van het aantreffen van het Hollandveen werd besloten verder onderzoek te verrichten. Dit onderzoek werd uitgevoerd door BAAC.
Het verslag van BAAC werd in het voorjaar van 2015 uitgebracht:
Waar het Hollands Laagveenpakket aanwezig was, werd binnen 30 cm van deze laag niet gegraven om deze laag zo min mogelijk te verstoren.
In twee dijken, de Kalverdijk-Oost, en de Noorddijk moest met coupures van 10 m uitgegraven worden, omdat verondersteld werd dat er een dijkkern uit de 13e eeuw in zat. Na onderzoek bleken deze dijken weinig archeologische waarde te hebben. In totaal werden er zes stuks aardewerk gevonden. Deze stukken aardewerk werden overgedragen aan het Zeeuws Archeologisch Depot.
Het project werd opgezet om herhaaldelijk natuurverlies in de Westerschelde tegen te gaan. Dit betekende dat er 75 hectare aan nieuw natuurgebied gemaakt moesten: 35 hectare vanuit de provincie en 40 hectare vanuit het rijk.
Om de ecologie in het gebied op te starten, werden aanpassingen gemaakt om de groei te bevorderen. Er werden betonzuilen gebruikt met een (eco-)toplaag om de aangroei van gebiedseigen planten te bevorderen. Aan de voet van de kleidijk werd gepenetreerd breuksteen geplaatst om beschermde soorten aan te trekken. Tevens werd er in het gebied gestrooid met zaden van gebiedseigen planten, waaronder de zaden van rode-lijstsoorten. Meer informatie hierover is te vinden in paragraaf 7.5 van het bronbestand.
Het natuurgebied zou aanvankelijk na oplevering geschonken worden aan Staatsbosbeheer. In 2015 werd bekend dat dit niet door zou gaan als gevolg van nieuwe regels binnen Rijkswaterstaat. Het buitendijks natuurgebied werd gezien als een strategische locatie. In het nieuwe beheer doet Rijkswaterstaat het gebed niet van de hand, tenzij middels een aanbesteding. In eerste instantie zou sprake geweest zijn van een gift, maar vanwege het nieuwe beleid kon dit niet doorgaan. Staatsbosbeheer was niet bereid om het gebied over te kopen.
Om de grote zoute kwel in het gebied tegen te gaan werden kwelsystemen aangelegd, opgesteld door Deltares. Het systeem werd in de loop van het project herzien, maar uiteindelijk werd met Deltares in een second opinion gekozen voor verticale drainage.
Het kwelsysteem bestaat uit een systeem van verticale kwelbuizen langs waterkeringen B en C. Het kwelsysteem is ingericht op basis van vrij verval. De kwelbuizen voeren water af uit het eerste watervoerende pakket. De kwelbuizen zijn aan elkaar gekoppeld en de werking is regelbaar met zogenaamde regelputten. In totaal zijn er 61 verticale kwelbuizen aangelegd die 17 meter diep gaan. Het systeem zorgt ervoor dat het de zoetwaterbel onder het gebied in stand wordt gehouden, zodat geen toename van de stijghoogte ontstaat. Door de regelputten te koppelen zijn de onderhoudskosten lager. Tevens is het systeem makkelijker te vervangen dan dieptedrainage, het is robuuster, het plaatsen van extra kwelbuizen is makkelijker, de regelputten zijn kleiner en er is minder kans op lekkage. Een nadeel is dat de aanlegkosten hoger zijn.
De volgende specificaties zijn gebruikt in de optimalisatie:
Bij het ontwerp zijn proeven uitgevoerd met modellen om te invloed van eventuele ‘zandpilaren’ te testen. De resultaten wezen uit dat zandpilaren dicht bij de kwelbuizenlinie weinig uit maken, terwijl de invloed verder van de linie groot is. Zonder zandpilaren zou er mogelijk kwel op kunnen treden.
Het kwelsysteem heeft periodieke monitoring nodig om optimaal te functioneren. In het monitoringsprotocol werd vastgesteld dat het meetnet klaar moest zijn voorafgaand aan het maken van de bres, zodat een goede nul-situatie in het systeem kon worden opgeslagen. De kwelvoorziening werd 2 weken na het maken van de bres in werking gezet, terwijl het meten een maand vóór het maken van de bres begon. Tot eind 2015 werd de kwelvoorziening geoptimaliseerd, hierna werd periodiek gemonitord.
Delares maakte in maart 2016 een informatieve video over de kwelvoorziening.
Bij de aanvraag van de ontheffing van de Flora & Faunawet kwam naar voren dat het leefgebied van een uil in het plangebied verstoord zou worden. Ter compensatie werd twee hectare grond opgekocht ten zuiden van het plangebied. Hier werd na afloop van het project een gebied aangelegd ter compensatie van de natuurverlies. Het gebied werd in samenwerking met de omwonenden ingericht.
De haven en het veerplein hadden hoge natuurwaarden. Hier waren meerdere bijzondere plantsoorten, een aanvliegroute en verblijfplaatsen van vleermuizen, en enkele territoria van beschermde vogelsoorten aanwezig. De dijken in het gebied hadden een hoge florawaarde. Hier werden dan ook meerdere zeldzame soorten aangetroffen. Het rest van het gebied bestond uit akkers waarbij de natuurwaarden zeer gering was. De sloten in het gebied waren deels brak waardoor de natuurwaarde hiervan eveneens beperkt was. Er werden mitigerende en compenserende maatregelen uitgevoerd. De specifieke maatregelen zijn te lezen in het Flora-en Faunawet onderzoek.
Er werd een plan opgesteld om kabels en leidingen in het plangebied om te leggen of te verwijderen (indien niet functioneel). De volgende kabels werden aangetroffen:
Informatie over de afhandeling van deze kabels en leidingen is te vinden in Kabels en Leidingen.
In april 2009 werd goedkeuring verleend om de N689 van verkeer te ontzien vanaf 12,48 km tot aan de haven. In deze goedkeuring werden ook enkele parallelwegen, het opstelterrein van de haven en de haven zelf afgesloten. Omdat de N689 een rijksweg was, moest deze onttrokken worden via een Koninklijk besluit. De wegen in het natuurgebied werden onttrokken van verkeer door het waterschap.
In september 2009 werd ontheffing verleend voor de Wegenverordening Zeeland 1994. De ontheffing was aangevraagd om een tijdelijke weg aan te laten sluiten op de zeedijk.
In april 2012 werd de ontgrondingsvergunning voor het project verleend. Deze ontgrondingsvergunning was nodig voor het winnen van grond voor het ophogen van het veerplein en het realiseren van de dijklichamen. Een deel van deze grond werd gewonnen uit de bres. Zie de paragraaf ‘risicobeheersing’ onder 'Projectbeheersing' voor details over de ontgronding.
De wet Beheer Rijkswaterstaatswerken werd in oktober 2009 voor Perkpolder Beheer B.V. ontheven ten behoeve van het het ophogen van het veerplein om onderwater lopen te voorkomen.
In april 2009 werd bekend dat de wet Verontreiniging Oppervlaktewateren niet van toepassing was. Vergunning was aangevraagd omdat ca 500.000 m3 zand aangevoerd moest worden voor de ophoging van het veerplein. Het zand werd nat aangeleverd. Uit analyses bleek dat vervuiling van het wegstromen van het water verwaarloosbaar zou zijn. Zodoende was de wet niet van toepassing op het project.
In april 2012 werd ontheffing van de Waterwet verkregen. De Waterwet is opsomming van een achttal wetten en werd pas in 2009 van kracht. Daarom moest binnen het project geschakeld worden. Royal Haskoning verzorgde ondersteuning bij aanvraag van de ontheffing.
De volgende onderdelen waren voor het project van belang:
Meer informatie over de toepassing van de Waterwet en het projectplan is te vinden in:
In april 2012 werd ontheffing van de Natuurbeschermingswet verkregen. Onderzoek wees uit dat de gebiedsontwikkeling geen significant negatieve effecten zou hebben voor de natuur in de Westerschelde.
In januari 2009 werd de Milieubeschermingswet niet van toepassing verklaard voor het veerplein. Een vergunning was aangevraagd omdat 500.000 m3 zand aangevoerd moest worden voor de ophoging. Het zand werd per schip aangevoerd, en met kranen, bulkwagens, en lopende banden verspreid over het veerplein. De volgende factoren speelden mogelijk een rol bij milieuvervuiling:
Alle mogelijke negatieve gevolgen werden hiermee gedekt.
Het projectmanagementplan vormt het leidraad voor het project. Bij dit project werd het meermaals bijgewerkt. De laatste versie stamt uit maart 2014. Na overdracht vanuit Dienst Landelijk Gebied werd het niet meer bijgewerkt. De laatste versie was immers al toegespitst op de uitvoeringsfase.
Meer informatie over de algemene opzet is te vinden onder'projectbeheersing'.
Voor het afhandelen van de Waterwet werd een apart projectplan opgesteld. Dit plan was gericht op de burger, om duidelijk te maken waarom het project uitgevoerd werd. Tevens omvatte het plan een motivatie voor de voorkeursvariant. Het plan was opgesteld door Royal Haskoning in januari 2012. Zowel de natuurcompensatie als de ophoging van het veerplein werden meegenomen in het projectplan.
In het projectplan werden randvoorwaarden, uitgangspunten en wensen besproken. Randvoorwaarden waren verplicht; hier moest aan voldaan worden. Uitgangspunten kon men van afwijken, mits een goede onderbouwing. Wensen waren ook niet verplicht, hier kon van afgeweken worden. Verder ging het plan in op de technische details van het ontwerp, van de aangevraagde vergunningen tot het beoogde ontwerp.
Voor meer informatie zie ‘Technisch Management’ en andere paragrafen in ‘Omgevingsmanagement’.
Tijdens de voorbereiding speelde een arbitragezaak omtrent het gebruik van staalslakken. De aannemer wilde staalslak gebruiken als kernmateriaal in de dijklichamen; Dienst Landelijk Gebied weigerde het gebruik op advies van Rijkswaterstaat. De Raad van Arbitrage stelde Rijkswaterstaat in het gelijk. Hoger beroep had dezelfde uitkomst. Staalslak werd geweigerd vanwege de kans op plaatvorming en vanwege het niet voldoen aan de contracteisen voor het materiaal waaruit de dijk mag bestaan.
Als alternatief voor de staalslakken gebruikte de aannemer thermisch gereinigde grond (door verbranding gereinigde grond). Er was voor gekozen om in dijklichamen B, C en deels in E thermisch gereinigde grond toe te passen afkomstig van de Afvalstoffenterminal Moerdijk (ATM).
Eind 2012 kwam de toepassing van thermisch gereinigde grond ter sprake. Dienst Landelijk Gebied stemde in met toepassing als kon worden aangetoond dat het voldeed aan de eisen uit vraagspecificatie 1. In januari 2014 gaf de aannemer aan dat hij voornemens was thermisch gereinigde grond te gebruiken. Dienst Landelijk Gebied verdiepte zich in de materie, bracht een bezoek aan ATM en achterhaalde de grondmechanische eigenschappen. Op basis van deze informatie verleende DLG toestemming voor de toepassing van dit materiaal.
In december 2010 voerde Saricon onderzoek uit op gebied van conventionele explosieven. Hieruit kwam het volgende naar voor:
De toetsing van de oude veerhaven verliep volgens de procedure Voorschrift Toetsen op Veiligheid 2006 (VTV-2006). De toetsing beoordeelde de waterkeringen op de hydraulische randvoorwaarden die verwacht worden in 2060. In de toetsing kregen alle aspecten de beoordeling ‘goed’. Deze toetsing was gebaseerd op het bronbestand 154425-TN02-DO-00064 Hydraulisch Ontwerp Waterkeringen. De toetsing werd uitgevoerd op basis van de hydraulische randvoorwaarden opgesteld door projectbureau Zeeweringen en voltooid begin november 2014. De bronbestanden bevatten meer informatie over de toetsing, met name paragraaf 3 van TN02. Het betreft hier de zeeweringen E, F en G.
Er werd getest op de volgende onderwerpen in de veerhaven:
Meer informatie over de specificaties van de veerhaven is te vinden in de bronbestanden.
Er werden twee hydraulische randvoorwaarden opgesteld: voor de veerhaven en voor het natuurgebied. Het onderzoek werd in 2007 uitgevoerd door Royal Haskoning met ondersteuning van projectbureau Zeeweringen. Beide plannen gingen uit van een 1 op 4000 waterstand voor het scenario 2060. Deze waterstand is conform het Nationaal Deltaplan. Scenario’s na 2060 werden overwogen, maar de betrouwbaarheid van deze berekeningen was onzeker als gevolg van een gebrek aan morfologische gegevens voor verdere perioden. Ook werd in beide randvoorwaarden de data voor de waterstand van meetstation Hansweert gebruikt. De verwachting was dat de verschillen in waterstand tussen Perkpolder en Hansweert verwaarloosbaar zouden zijn.
De belangrijkste uitkomsten van het onderzoek naar het natuurgebied waren:
De belangrijkste uitkomsten van het onderzoek naar de veerhaven waren:
Er werden enkele projecten meegenomen in project Natuurcompensatie Perkpolder:
• Publiek-private samenwerking
Het ophogen van het voormalige veerplein was onderdeel van het project ‘Gebiedsontwikkeling Perkpolder’. Dit project houdt zich bezig met de ruimtelijke kwaliteit van het gebied, dat in verval is geraakt sinds de ingebruikname van de Westerscheldetunnel. Belangrijkste partner hierin is de firma Perkpolder Beheer bv. Dit werd eerst geregeld via een publiek-private samenwerking. Echter deze samenwerking werd ontbonden vanwege de economische crisis in 2008. Gemeente Hulst en provincie Zeeland zetten het project voort door het zelfstandige bedrijf Perkpolder Beheer bv. op te zetten. Dit impulsproject omvat de aanleg van een golfbaan, 250 deeltijdwoningen en een jachthaven met 350-500 aanlegplaatsen. Het impulsproject zal pas in 2017 afgerond worden. De ophoging van het veerplein werd in 2015 afgerond.
• Verlegging provinciale weg N689
Provincie Zeeland had in de regio nog een project openstaan om een provinciale weg aan te leggen. Dit project werd opgenomen en verwerkt in het Natuurcompensatie Perkpolderproject. In het voortraject werden drie ontwerpen gemaakt, waarvan een de voorkeur kreeg. De totale kosten bedroegen een kleine €1 miljoen.
De planstudie werd in de loop der jaren verschillende keren aangepast. In 2003 werden de eerste schetsen verwerkt in de startnotitie. In 2006 schakelde Rijkswaterstaat Grontmij in om enkele voorkeursvarianten te schetsen. In 2007 werd de definitieve variant van de MER (Milieueffectenrapport) opgesteld.
In het voortraject werden meerdere varianten overwogen. Er was sprake van twee primaire varianten: Schetsontwerp en Masterplan. Het Masterplan omvatte 150 permanente woningen ten noorden van Kloosterzande, terwijl deze in het Schetsontwerp op het veerplein aangelegd zouden worden. Verder omvatte het Masterplan 40 ha natuurcompensatie in plaats van 75 ha in het Schetsontwerp. Het Schetsontwerp werd uiteindelijk ontwikkeld tot het uiteindelijke gebiedsplan. Deze werd verder behandeld in de MER en uitgewerkt in het definitief ontwerp.
De opgestelde MER onderscheidde de volgende varianten:
In dit alternatief bleef de huidige situatie behouden. Het project zou niet doorgaan en er zou niets veranderen.
Het Masterplanalternatief verscheen in de startnotitie van het project en vormde het startpunt van het project met andere uitgangsposities. Dit Masterplan neigde meer naar ontwikkelingen in Kloosterzande, waar 150 permanente woningen gebouwd zouden worden. Het Masterplanalternatief was de basis voor het Schetsontwerp, en was in eerste instantie een poging om de projecten bij Kloosterzande met de projecten van Perkpolder te verbinden. Het Masterplan was toentertijd de visie op het meest haalbare plan.
Het Schetsontwerp was de verfijnde versie van het Masterplanalternatief. Medio 2005 werd Rabo Vastgoed gevraagd om relevante marktpartijen te betrekken. Dit had als doel om het Masterplanalternatief te ontwikkelen tot het schetsontwerp. Dit ontwerp omvatte alle beoogde elementen en de publiek-private elementen. Dit was het basisontwerp dat werd ontwikkeld tot de editie van de MER.
In de MMA werd gekeken hoe het plan zo milieuvriendelijk mogelijk gemaakt kon worden. Negatieve invloeden voor de omgeving werden waar mogelijk geminimaliseerd. Vanuit het MMA werd extra kritisch naar de grondbalans gekeken. Aangezien het MMA een belangrijke factor was voor het uiteindelijke voorkeursalternatief, wordt hieronder beschreven hoe het MMA afwijkt van de andere ontwerpen:
Het voorkeursalternatief was een combinatie van alle eerdere genoemde alternatieven. Het werd doorontwikkeld met het schetsontwerpalternatief als uitgangspunt. Het werd aangepast met belangrijke punten uit het MMA, waaronder de kritische blik op de grondbalans. Het plan werd hierna juridisch verankerd in het bestemmingsplan.
Eind 2011 werd door Royal Haskoning het definitieve ontwerp vastgesteld waarin de voorkeursmaterialen per dijktraject werden beschreven, alsmede de uiteindelijke lay-out van het gebied (zie details onder ‘Ontwerp’). Er werd toen al geconcludeerd dat de opbouw van de huidige waterkering onvoldoende bekend was. Tevens was het detailniveau van het grondonderzoek onvoldoende hoog om te ontwerpfase te starten. Voor de uitvoeringsfase aan kon vangen, vonden verdere onderzoeken plaats.
Het ontwerp had de volgende functionele eisen als uitgangspositie:
Zuidoostelijke waterkering (A)
Deze waterkering fungeerde in de oorspronkelijke situatie als primaire waterkering en zou na realisatie van de bres als dam gaan fungeren. Er werd besloten dat de steenbekleding en het dijkprofiel aan de Westerschelde niet aangepast zouden worden. Aan de zijde van het natuurgebied werd het dijklichaam voorzien van een berm, een bekleding op het benedenbeloop en een kreukelberm.
Zuidelijke waterkering (B)
Waterkering B was een van de nieuw aan te leggen dijken. Om de stabiliteit van het dijklichaam te waarborgen, werd geadviseerd om een steunberm aan te leggen aan de binnenzijde van het dijklichaam. Vanaf de Mariadijk werd een fietspad aangebracht richting de provinciale weg.
Westelijke waterkering (C)
Bovenop deze waterkering lag een erftoegangsweg en werd een fietspad aangelegd die de haven ontsluit. De kruin van deze dijk werd daardoor breder. Nabij ’t Hart neemt zou de kruinhoogte toenemen van een voldoende waterkerend niveau (NAP +8,60 m) tot de aanleghoogte van ’t Hart (NAP + 10 m) ten behoeve van het verkeer. Het dijklichaam werd hierdoor breder. Het ontwerp van het binnen- en buitentalud werd overgenomen van de principedoorsnede. Hier was in overeenstemming met waterkering A en B ook de mogelijkheid om te kiezen voor zowel een steenbekleding als een kleibekleding. Net als voor waterkering B werd geadviseerd om een steunberm aan te leggen aan de binnenzijde van het dijklichaam om de stabiliteit van het dijklichaam te waarborgen.
Waterkering ‘t Hart (D)
Waterkering D werd tegen ’t Hart aangelegd. Het ontwerp van de kruin, het bovenbeloop, de stormvloedberm, het benedenbeloop en de kreukelberm werden overgenomen van de principedoorsnede. In deze dijk was door de ligging van 't Hart geen boventalud. Tevens werd binnenwaarts vanaf de kruin het niveau toegenomen tot het niveau van ’t Hart (NAP + 10 m).
Koppeldijk (E)
Om ’t Hart stormbestendig te maken werd tussen waterkering F en G een nieuwe waterkering aangelegd. Deze waterkering was uitgezet vanaf de kavelgrens voor de nieuw aan te leggen woningen op ’t Hart. De bekleding van het benedenbeloop werd vervangen voor een steenbekleding met betonzuilen van 0,30 m dikte.
Noordelijke waterkering (F)
De noordelijke kering F had per ligging verschillende veiligheidseisen. Deze waterkering fungeerde in de oorspronkelijke situatie als primaire waterkering en na realisatie van de bres als dam. Dit betekende dat aan alle zijden de waterkering belast zoden worden door waterstand en golven. Er werden vier deelgebieden onderscheiden die verschilden in hydraulische belasting: Westerschelde, natuurgebied, veerhavendam en de veerhaven.
Keuzevrijheden
In enkele van de dijkvakken was er mogelijkheid tot vrije keuze. Het betrof hier de (volledige) bekleding van keringen A en B. Hier mocht de keuze gemaakt worden tussen klei en steen, vrij naar de wensen van de aannemer. Het betrof hier de keuze voor de volledige dijk, dus maar een type materiaal per dijk.
Het uiteindelijke ontwerp werd gebaseerd op het ‘Definitief ontwerp’, opgesteld in november 2011. Dit ontwerp werd ontwikkeld vanuit de voorkeursvariantenafweging. Het ontwerp, opgesteld door aannemer Van Oord, werd ontwikkeld op basis van de vijftien vigerende leidraden en richtlijnen voor technisch ontwerp.
Midden in het natuurgebied werd een speciale zone aangetroffen met een laag ‘Hollandveen laagpakket’ (zie Cultuurhistorie onder Omgevingsmanagement). Deze zone werd niet ontgraven vanwege hoge cultuurhistorische waarde.
Realisatie bres
Op 25 juni 2015 werd de bres gerealiseerd die water toelaat tot het natuurgebied. Voorafgaande aan deze gebeurtenis was de dijk langzamerhand afgebouwd. Twee weken voordat de bres volledig afgegraven werd, mocht er afgegraven worden tot +1 m gemeten t.o.v. het astronomische getij. Tevens werd de kreukelberm ontgraven om bodemvreemde materialen weg te halen. De waterbodem werd vervolgens weer gevuld met het vrijgekomen materiaal. Drie dagen voor aanvang van de bresvorming werd de overige bekleding weggehaald waardoor de kleilaag bloot kwam te liggen. Vervolgens werd een kleine opening gemaakt waar een kleine hoeveelheid water door kon stromen. De vrijgekomen grond uit de zeewering mocht in zijn geheel gebruikt worden voor de verhoging van het veerplein.
Vanwege de unieke en risicovolle aard van de operatie waren de volgende maatregelen getroffen ten behoeve van de veiligheid:
Tevens werd een noodplan opgezet in geval van onvoorziene gebeurtenissen.
In de aanloop naar de realisatie van de bres werd gemonitord op waterstand, golfhoogte, windsnelheid en windrichting. Dit om de veiligheid van het uitvoerende personeel te garanderen.
In totaal werden 3 fases doorlopen in dit projectonderdeel:
Fase 1 – verwijderen bovenliggend materiaal, aanleg breskoppen.
Fase 2 – Deels verlagen van de waterkering, verwijdering steunberm.
Fase 3 – Eerste doorsteek van de bres, aanbrengen van tijdelijke bescherming.
Na de derde fase werd doorgewerkt tot er een veilige situatie was bereikt.
Aanleg innovatieve kwelvoorziening
Om de grote zoute kwel in het gebied tegen te gaan, werden kwelsystemen aangelegd. Deltares ontwierp het systeem van verticale drainage. Voor meer info, zie hier
Voor de inrichting van het gebied werd in februari 2007 een workshop gehouden voor medewerkers van Rijkswaterstaat (bouwdienst, Dienst Zeeland, Rijksinstituut voor Kust en Zee), provincie Zeeland en waterschap Zeeuws-Vlaanderen. In deze workshop kwam naar voren dat alleen een bres graven zonder ingrepen in het gebied (niet ontgraven en dijkjes behouden) niet optimaal zou zijn. Het gevolg zou zijn dat de natuur zich nauwelijks zou kunnen ontwikkelen, wat weer gevolgen zou hebben voor de uiteindelijke efficiëntie van de 75 hectare. Door kreken te graven en de oude dijken weg te halen zou de efficiëntie van het getijdengebied worden vergroot. Aanvankelijk zou het gebied onder water staan, en door sedimentatie zouden schorren langs de dijken ontstaan. Tevens werd een deel van het gebied afgegraven tot gemiddeld laagwaterstand om een extra ecotoop toe te voegen. Om een ongestoorde ontwikkeling te garanderen, zou het gehele gebied worden afgesloten voor het publiek. Alleen vanaf de dijk zou het gebied bekeken kunnen worden.
Voor het gebiedsontwerp werden drie soorten slikken en schorren verwacht:
Ongeacht de uitwerking van de uiteindelijke natuurgebied heeft het een belangrijke ecologische functie. De evolutie van het gebied is nu nog onzeker en de uiteindelijke uitwerking van het natuurgebied zal pas over jaren bekend zijn .
In het gebied werd een onderscheid gemaakt tussen drie zones:
Het ontwerp van deze zones moest ervoor zorgen dat het gebied meteen na de doorbraak zich ging ontwikkelen tot het gewenste natuurgebied.
Het contract met de aannemer was gebaseerd op een contractbeheersingsplan opgesteld door Royal Haskoning-DHV. In het plan werd onderscheid gemaakt tussen het project vanuit Perkpolder Beheer BV. en het project Natuurcompensatie Perkpolder.
Het contract was opgesteld in een ‘Engineering & Construct’-vorm. Dit is een contractvorm voortkomend uit de ‘Uniforme Administratieve Voorwaarden Geïntegreerde Contracten’, ook wel UAV-GC genoemd. Het uitgangspunt in de contractbeheersing was een minimale hoeveelheid inzet vanuit de opdrachtgever. Uiteindelijk bleef Dienst Landelijk Gebied maatschappelijk verantwoordelijk voor het project.
De planning voor de aanbesteding was als volgt:
Publicatie aankondiging | dinsdag 12 juni 2012 |
Algemene bijeenkomst | dinsdag 26 juni 2012 |
Sluiting 1e vragenronde | vrijdag 24 augustus 2012, 12.00 uur |
Publicatie NVI | vrijdag 7 september 2012 |
Sluiting 2e vragenronde | vrijdag 21 september 2012, 12.00 uur |
Publicatie NVI | vrijdag 5 oktober 2012 |
Sluitingsdatum indienen inschrijvingen | vrijdag 19 oktober 2012, 12.00 uur |
Aanbesteding (openen inschrijvingen) | maandag 22 oktober 2012 |
Voornemen tot gunning | woensdag 7 november 2012 |
Voornemen tot gunning | woensdag 7 november 2012 |
Gunning | maandag 26 november 2012 |
Op 26 november 2011 werd bericht dat Van Oord Nederland de aanbesteding kreeg voor het project. Maritieme aannemer Van Oord Nederland (niet te verwarren met Martens en Van Oord) was als beste gekozen van de vier bedrijven die zich ingeschreven hadden.
Op 10 december 2012 was de basisovereenkomst voor de aanbesteding opgesteld. Dit document omvatte het contract zoals de aannemer het uit zou voeren.
In het bronbestand is tevens het complete programma van eisen opgesteld van de overeenkomst. Dit bestand beschrijft alle verplichtingen van de opdrachtnemer in het projectkader.
De bres in de primaire waterkering werd in fases ontgraven:
Geotextiel waterkering B
In waterkering B werd in twee vakken geotextiel verwerkt dat afweek van de specificaties van de andere dijkvakken. Het betrof hier circa 1192m2 aan afwijkend textiel. Volgens aannemer Van Oord was het een gevolg van omstandigheden op werk en samenspel met een onderaannemer. De belangrijkste afwijking was dat de levensduur van dit textiel 25 jaar is in plaats van 50 jaar. Het gevolg is dat het geotextiel waarschijnlijk vervangen moet worden binnen 50 jaar. De aannemer heeft getracht aan te tonen dat de levensduur niet van belang is voor het functioneren, maar dit is tegengesproken door deskundigen.
Overschot veen
Tijdens de realisatiefase van het project werd duidelijk dat er een zeer grote hoeveelheid veen aanwezig was in het gebied. Tijdens een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd door Grontmij was geschat dat er circa 8000m3 aan veen vrij zou komen tijdens de realisatie. Uiteindelijk bleek dat er meer veen in het gebied zat dan berekend. Dit had als gevolg dat er een overschot aan niet-herbruikbare grond was in het gebied. Veen heeft geen constructieve eigenschappen en kan niet hergebruikt worden in het gebied. Als gevolg hiervan moest de aannemer extra grond aanleveren van buiten het gebied. Om de grondbalans de behouden moest de veengrond uit het gebied vervoerd worden. Hiervoor moest de grond getoetst worden op landbouwkundige eigenschappen.
Afschuiving waterkering B
In juli 2014 schoof het buitentalud van waterkering B over een lengte van 100 meter af. Onderzoek naar de aanleiding, uitgevoerd door Van Oord en ondersteund door nieuwe metingen van FUGRO, wees de volgende oorzaken aan:
De oplevering vond plaats in december 2015. Hierbij werd een aantal min of meer reguliere restpunten geconstateerd, zoals stenen in het grondwerk, het ontbreken van bebording en geotextiel dat uitstak langs de onderhoudspaden. Een belangrijker punt was dat de laagdikte op de breskop niet voldoende dik bleek en dat een te kleine sortering was gebruikt. De aannemer loste deze restpunten op.
Daarnaast werd ook meerwerk geconstateerd:
Tenslotte was er een aantal zaken dat niet voldeed aan de wensen van het waterschap, maar wel conform contract waren opgeleverd. In onderling overleg werd besloten dat het waterschap deze zaken zelf oploste.
Bij de oplevering van het werk is een beoordeling van de waterkeringen opgeleverd conform de op dat moment geldende beoordelingsrichtlijnen (VTV-2006). Uit deze beoordeling bleek dat enkele onderdelen alleen met een nadere analyse als 'goed' of 'voldoende' beoordeeld konden worden. De bekleding van waterkering G kreeg ook bij een geavanceerde toets (met aanvullend grondonderzoek) niet het oordeel 'goed' of 'voldoende'. Voor dit onderdeel is een toets op maat uitgevoerd. Deze toets op maat bestaat uit een faalkansanalyse van de gehele waterkering.
Voor dit project werd tevens een financieel managementplan opgesteld. Dit is ongewoon in de werkwijze van Rijkswaterstaat, maar vanwege de vele geldstromen was besloten om een plan op te stellen.
Het project werd eerst begroot door Rijkswaterstaat op € 31,3 miljoen. Toen het project eenmaal geraamd werd voor de aanbesteding was de schatting dat het zou oplopen naar € 36,3 miljoen. Deze tweede raming werd uitgevoerd door Dienst Landelijk Gebied. Om de overige 5 miljoen euro te begroten deed de provincie Zeeland een toezegging van € 3 miljoen. Rijkswaterstaat legde de overige € 2 miljoen in. De raming van aannemer Van Oord was lager dan de raming van Dienst Landelijk Gebied en kwam uit op € 22 miljoen. Dit was het meest voordelige aanbod van de vier ingeschreven aannemers.
De financiering werd gedaan door het Nationaal Groenfonds, een ‘bank’ voor ruimtelijke projecten. Bij het Nationaal Groenfonds kan een rekening geopend worden die fungeert als projectbudget. Rijkswaterstaat opende hier een projectrekening en gaf DLG toegang, mits alles correct verantwoord zou worden. Dit gebeurde door jaarlijks een accountant naar de uitgaven te laten kijken. Na de opheffing van DLG verliep de financiering verder vanuit het Groenfonds. Daarna werd alles intern vanuit Rijkswaterstaat verder betaald. Meer informatie kan gevonden worden op de site van het Nationaal Groenfonds.
Tevens werd er voor het project een PlattelandsOntwikkelingsSubsidie aangevraagd door Rijkswaterstaat ten behoeve van de provincie Zeeland. Het ging om een bedrag van € 5 miljoen, waarvan € 2,5 miljoen teruggeven werd vanwege de voordelige aanbesteding.
De provincie Zeeland betaalde 35/75ste van alle kosten van het project, omdat zij 35 hectare van de 75 hectare in het project ingebracht had. Het maximum bedrag dat de provincie Zeeland zou betalen was € 10 miljoen. Tevens betaalde de provincie 100% van de aanlegkosten van de N689.
In het contractbeheersingsplan (zie Contract) werd beschreven hoe er met de risico’s in het project omgegaan werd. Het risicomanagement gebeurde aan de hand van het signaleren en behandelen van TOP-risico’s. De top-10 risico’s werden elke week besproken bij een bijeenkomst. De belangrijkste risico’s die vroeg in het project vastgesteld werden zijn:
Het beheer van deze risico’s lag voornamelijk bij de opdrachtnemer.
Risico’s werden gemeten aan de hand van tijd en geld. Tijd werd iets zwaarder gewogen dan geld. Risico’s die een grote kans hadden om op te treden en een grote impact hadden konden getoetst worden. Deze toetsingsprocedure wordt beschreven in figuur x.
Toetsing kon ingezet worden door de opdrachtgever (Dienst Landelijk Gebied). Er kon getoetst worden op algemene kwaliteitsborging of specifieke onderwerpen te toetsen en/of te accepteren. Mits ingezet, kon de opdrachtgever stop- en bijwoonpunten invoegen. Dit vond bijvoorbeeld plaats om extra controle te houden op het grondverzet.
De toetsing gebeurde aan de hand van risico-inschatting. De Opdrachtnemer moest bij de start van de uitvoering van zijn opdracht laten zien dat zijn projectmanagement volgens de beschreven plannen verliep. De Opdrachtgever toetste met systeemtoetsen of dit op de risicovolle onderdelen functioneert. Zodra de Opdrachtnemer processen uitvoerde die voor de Opdrachtgever risicovol waren, werden procestoetsen uitgevoerd. Het was de bedoeling om (indien dit het meest efficiënt is) zo veel mogelijk op systeem- en procesniveau te toetsen. Een uitspraak over het al dan niet voldoen aan de eisen kon alleen als er ook een (deel)product werd getoetst.
De beheersing leverde de volgende twee gegevensstromen op:
Op basis van deze gegevensstromen kon aantoonbaar worden gemaakt of het project en individuele risicovolle onderdelen correct opgeleverd waren.
Tijdens het project werd een arbitragezaak aangespannen over het gebruik van staalslak als kernmateriaal. Volgens de opdrachtnemer zou het materiaal voldoen aan de contracteisen. Rijkswaterstaat sprak dit tegen. De zaak werd gewonnen door Rijkswaterstaat. Ook na hoger beroep werd Rijkswaterstaat in het gelijk gesteld. De aannemer koos er vervolgens voor om thermisch gereinigd zand te gebruiken als kernmateriaal (Zie Omgevingsmanagement, ‘juridische zaken’).
Context VN set links: model =