BM Ontwikkeling van bodemleven

BM Ontwikkeling van bodemleven
Context BM Buitendijkse maatregelen Westerschelde
Decompositie type IOR

Activity



De aangelegde strekdammen hebben als functie om laagdynamisch slik, en daarmee ecologisch waardevol habitat te creëren. De compacte veenrijke slikken die hier liggen zijn arm aan bodemleven. Door de strekdammen nemen stroomsnelheden af, waardoor een slikrijke laag wordt afgezet. De verwachting is dat hierdoor betere omstandigheden voor vestiging van bodemdieren gecreëerd worden, wat weer leidt tot een aantrekkelijker foerageergebied voor vogels.

Na aanleg van de strekdammen is de ontwikkeling van het bodemleven jaarlijks gevolgd door middel van een bemonstering in het najaar uitgevoerd op 23 locaties in Baalhoek en 22 locaties in Knuitershoek. Voor aanleg van de strekdammen (2016) is op zeven locaties op Baalhoek en zeven op Knuitershoek bemonsterd.

In het algemeen neemt de soortenrijkdom, dichtheid en biomassa in de jaren 2016-2020 toe in de projectgebieden van Knuitershoek en Baalhoek ten opzichte van de nevengebieden aldaar.

Soortenrijkdom Knuitershoek

Figuur 1: Soortenrijkdom per jaar binnen het project- en nevengebied van Knuitershoek (Van der Werf et al. 2021).

Het gemiddelde aantal taxa per locatie is significant verschillend tussen het neven- en projectgebied (F (1,70) = 16.38, p = 0.001, Anova), met meer soorten in het nevengebied van 2016 tot 2019. In 2020 worden er juist meer soorten aangetroffen in het projectgebied. Beide gebieden laten een toename in het aantal soorten zien over de tijd tot en met 2019. In 2020 is het aantal soorten in beide gebieden iets afgenomen (Figuur 1). Binnen het nevengebied is de soortenrijkdom van 2017 tot 2020 significant hoger dan de soortenrijkdom voor de aanleg van de strekdammen in 2016. Binnen het projectgebied is soortenrijkdom in deze periode ook significant hoger dan de soortenrijkdom in 2016. Binnen het projectgebied is er geen verschil in de ontwikkeling in het gebied ten noorden van het wandelpad (het strandje) en het gebied tussen de strekdammen (p = 0.09).

Soortenrijkdom Baalhoek

Figuur 4: Soortenrijkdom per jaar binnen het project- en nevengebied van Baalhoek (Van der Werf et al. 2021).

Het gemiddelde aantal taxa per locatie is significant verschillend tussen het neven- en projectgebied (F(1,87) = 12.84, p = 0.001, Anova), met meer soorten in het projectgebied. Beide gebieden laten fluctuatie zien in de tijd (Figuur 4). Zowel binnen het projectgebied als het nevengebied is de soortenrijkdom van 2017 tot 2020 significant hoger dan in 2016.

Dichtheid Knuitershoek

Figuur 3: Totale dichtheden (individuen m-2) per jaar voor het project- en nevengebied van Knuitershoek (Van der Werf et al. 2021).

Totale dichtheden per locatie verschillen ruimtelijk binnen het gebied en laten een toename van 2016 tot 2019 zien (Figuur 3). In 2020 zien we een significant afname in dichtheden. Aphelochaeta had met gemiddeld 3136 ± 3225 individuen per m2 de hoogste dichtheid in het projectgebied in 2019, gevolgd door H. filiformis (2445 ± 1544 ind. m-2), H. diversicolor (556 ± 522 ind. m-2) en het nonnetje (L. balthica) (323 ± 456 ind. m-2). In tegenstelling daarmee is de dichtheid van Aphelochaeta sterk verminderd tot 488 ± 814 m-2 en de dichtheden van H. diversicolor en L. balthica zijn iets verminderd. In 2020 is H. filiformis de meest voorkomende soort. In het nevengebied had Aphelochaeta met gemiddeld 3310 ± 2534 individuen m-2 de hoogste dichtheid in 2019, maar hier is de soort in dichtheden afgenomen. P. elegans daarentegen is toegenomen en is in 2020 de meest voorkomende soort (2041 ± 3970 ind. m-2). H. filiformis (1273 ± 1038 ind. m-2) en C. carinata (488 ± 481 ind. m-2) zijn in 2020 in gemiddelde dichtheid afgenomen.

Dichtheid Baalhoek

Figuur 4: Totale dichtheden (individuen m-2) per jaar voor het project- en nevengebied van Baalhoek (Van der Werf et al. 2021).

Totale dichtheid per locatie varieert ruimtelijk binnen het gebied. De totale dichtheid in het nevengebied neemt af over de tijd na 2017, echter de dichtheden zijn niet significant tussen de jaren. In het nevengebied had H. filiformis met gemiddeld 1640 ±1189 individuen per m2 de hoogste dichtheid in 2020, gevolgd door P. elegans (745 ± 1603 ind. m-2), ), C. carinata (455 ± 473 ind. m-2), H. diversicolor (347 ± 608 ind. m-2) en S. plana (255 ± 246 ind. m-2). H. filiformis had met gemiddeld 3728 ± 2338 individuen per m2 de hoogste dichtheid in het projectgebied in 2020, gevolgd door P. elegans (1047 ± 1270 ind. m-2), P. cornuta (1008 ± 2388 ind. m-2), C. carinata (951 ± 560 ind. m-2), Aphelochaeta (308 ± 515 ind. m-2) en de H. diversicolor (159 ± 274 ind. m-2). De exoot P. amurensis wordt voornamelijk in het projectgebied geobserveerd. M. lateralis is in 2020 weer in dichtheid afgenomen in het projectgebied. Verder in 2020 is er een toename van P. cornuta in het projectgebied en een afname van Aphelochaeta, M. lateralis en C. edule over de tijd. H. diversicolor en L. balthica zijn de laatste twee jaar afgenomen in dichtheid.

Biomassa Knuitershoek

Figuur 5: Totale biomassa (g afdw m-2) per jaar voor het project- en nevengebied van Knuitershoek (Van der Werf et al. 2021).

Totale biomassa per locatie verschilt ruimtelijk binnen het gebied en neemt toe in de tijd (Figuur 5). Biomassa in 2016 is relatief hoog in het nevengebied, en dat komt voornamelijk door de aanwezigheid van hoge biomassa (25.99 ± 20.81 g afdw per m2) van L. balthica. In 2020 was Crassostrea gigas de soort met de hoogste biomassa in het projectgebied (25.06 ± 79.24 g afdw per m2), hoewel het niet overal voorkomt (slechts voorkomen van 10%). Na C. gigas was S. plana in 2020 de soort met de hoogste biomassa (gemiddeld 10.47 ± 12.75 g afdw per m2)in het projectgebied, gevolgd door H. filiformis (4.29 ± 5.85 g afdw per m2), de mossel Mytilus edulis (3.34 ± 10.55 g afdw m<sup->2</sup>) en H. diversicolor (2.4 ± 4.01 g afdw m<sup->2</sup>). In het nevengebied lag de biomassa van S. plana met gemiddeld 25.97 ± 24.67 g afdw m<sup->2</sup> een stuk hoger dan in het projectgebied, gevolgd door het biomassa aan Ruditapes 4.46 ± 14.1 g afdw m<sup->2</sup>, , H. filiformis 1.65 ± 1.3 g afdw m<sup->2</sup>, C. edule 1.41 ± 2.3 en H. diversicolor 0.7 ± 0.99 g afdw m<sup->2</sup>.

Biomassa Baalhoek

Figuur 6: Totale biomassa (g afdw m-2) per jaar voor het project- en nevengebied van Baalhoek (Van der Werf et al. 2021).

Totale biomassa per locatie verschilt ruimtelijk binnen het gebied en neemt over het algemeen toe in de tijd. In 2020 zien we echter een afname in het projectgebied in de totale biomassa (Figuur 6). S. plana had met gemiddeld 36.33 ± 30.16 g afdw per m2 de hoogste biomassa in 2020 binnen het projectgebied, gevolgd door de H. filiformis (4.75 ± 2.87 g afdw m-2), Ruditapes (4.5 ± 11.28 g afdw m-2), P. amurensis (2.67 ± 6.91) en L. balthica (2.16 ± 3.05 g afdw m-2). In het nevengebied was de biomassa van S. plana met gemiddeld 33.95 ± 35.21 g afdw per m2 vergelijkbaar met de biomassa in het projectgebied. In het nevengebied was het biomassa van Arenicola marina (3.4 ± 4.98 g afdw per per m2), H. filiformis (2.75 ± 1.89 g afdw per m2), L. balthica (2.18 ± 2.02 g afdw per m2) en H. diversicolor (1.03 ± 1.52 g afdw per m2). De hoge totale biomassa in het projectgebied wordt voornamelijk veroorzaakt door de hoge biomassa van S. plana. De toename in biomassa in het nevengebied correspondeert met een toename in slijkgapers (S. plana is bijna verdubbeld). In het projectgebied zijn S. plana en M. lateralis in 2020 iets afgenomen ten opzichte van 2019.

Effect van storm

Erosie veroorzaakt door storm kan de diversiteit van de gemeenschappen in de intergetijdengebieden veranderen door te selecteren op soorten die dergelijke verstoringen beter verdragen. Geïntroduceerde en invasieve soorten adapteren zich aan een brede waaier van abiotische karakteristieken, en dit aanpassingsvermogen stelt hen beter in staat om erosie te weerstaan. Met een nieuwe stroomgootmethode vergeleken Liesebron et al. (referentie nog toevoegen) het vermogen van twee tweekleppigen sooren om weerstand te bieden aan storm geïnduceerde erosie: Cerastoderma edule (kokkel), een inheemse soort in het Schelde-estuarium in Nederland, en Ruditapes philippinarum (Filipijnse tapijtschelp), een geïntroduceerde soort die wereldwijd en in Nederland succesvol is. Ze gebruikten drie erosiesnelheden om stormen van toenemende hevigheid te simuleren. Bij de erosiesnelheden van 10,6 cm/u en 15 cm/u kwamen alle individuen van R. philippinarum aan de oppervlakte, terwijl slechts de helft van de C. edule aan de oppervlakte kwam. Eenmaal aan het oppervlakte gekomen, werden C. edule echter gemakkelijker getransporteerd door stromingen en golven dan R. philippinarum, als gevolg van verschillen in hun schelpvorm. De onderzoekers concludeerden dat de twee tweekleppige soorten verschillende strategieën hebben om sterfte door zware stormerosie te vermijden: C. edule vermijdt aan de oppervlakte te komen en R. philippinarum vermijdt getransporteerd te worden. In dit geval lijkt het erop dat extreme stormen de specifieke aanpassingen van een inheemse soort bevoordelen boven het brede aanpassingsvermogen van een niet-inheemse soort. C. edule zou inderdaad meer kans hebben matig extreme stormen te overleven dan R. philippinarum, hoewel de meest extreme stormen voor beide soorten even verwoestend zijn.




De View-Navigation (VN) pagina's.


De links naar andere pagina's.

Produceert BM Voedsel voor vogels
Consumeeert
Onderdeel van
Instantie van
Betreft


Afhankelijk van.

Afhankelijk van BM Sedimenteigenschappen
Opmerkingen


De pagina's die linken naar deze pagina.

Dit element heeft geen subelementen.

Komt van Type Connectie type Conditie Waarde Opmerkingen
BM Aanslibbing Connects seq
BM Morfologische ontwikkeling Connects seq
BM Stroming en golfslag Contributes -
HZ University of Applied Sciences
Rijkswaterstaat, Ministerie van Infrastructuur en Milieu
Projectbureau Zeeweringen
Waterschap Scheldestromen
Provincie Zeeland
Deltares