OS Ontwikkeling populatie nieuwe soorten | |
---|---|
Context | OS De Oosterschelde |
Decompositie type | IOR |
Activity
Door de stijging van de zeewatertemperatuur hebben ‘zuidelijke’ soorten die in aangrenzende warmere wateren leven de kans om hun leefgebieden naar het noorden uit te breiden. Vooral het warmere water in de zomer maakt het voor deze soorten mogelijk om zich hier voort te planten. Atlantische soorten zijn soorten die doorgaans vooral in open zee leven, waar het zoutgehalte hoog en stabiel is en de wintertemperatuur niet te laag. Ook voor deze groep van organismen biedt de huidige Oosterschelde goede omstandigheden. Tegenover de toename van deze soorten staat ook de afname van een aantal soorten waarvan het verspreidingsgebied zich voor een belangrijk deel ten noorden van Nederland bevindt. Voor deze ‘noordelijke’ soorten worden de temperaturen te hoog. Het verdwijnen van de zoet-zoutovergangen en de seizoensgebonden fluctuaties in zoutgehalten zijn ten nadele van de ‘braktolerante soorten’, soorten die een hoge tolerantie hebben voor lage zoutgehaltes (Geurts van Kessel 2004).
Naast de verschuiving van leefgebieden van soorten vindt er ook introductie van nieuwe soorten plaats door vormen van transport, bijvoorbeeld in ballastwater, schelpdiertransporten of aangehecht aan de romp van schepen. Nieuwe soorten die van buiten Europa komen en hier worden geïntroduceerd worden aangeduid als exoten.
Gmelig Meyling en De Bruyne (2003) hebben een analyse gemaakt van de gegevens die sportduikers in de loop der jaren hebben verzameld. Uit die analyse blijkt dat het aantal nieuwe soorten gestaag toeneemt vanaf 1978 (figuur 2). Het lijkt zelfs dat de toename steeds groter wordt, maar dat kan ook het gevolg zijn van de toegenomen kans op waarneming als gevolg van de sterke toename van het aantal duikers die de waarnemingen doen. Het blijkt dat de nieuwe soorten voor ongeveer de helft van Atlantische herkomst zijn (figuur 3). De overige vijftig procent zijn vooral exoten en voor een iets kleiner deel zuidelijke soorten. Wolff (2005) geeft een overzicht van de verspreiding van exoten voor heel Nederland.
Een analyse van de aantalsontwikkeling van invasieve polychaeten- en moluskensoorten over de laatste 20 jaar laat zien dat er een aanloopfase is van een jaar of zeven na de eerste waarneming van een nieuwe soort, waarna een exponentiële groei van twee tot drie jaar optreedt. De hoge biomassa en aantallen blijven daarna een jaar of vijf bestaan, gevolgd door een sterke afname. De nieuwe soorten worden na een jaar of vijftien met sterke wisselingen door dezelfde omgevingsfactoren gestuurd als de bestaande soorten (Hummel & Wijnhoven 2013).
In het algemeen hebben nieuwkomers geen blijvend negatief ecologisch effect op het ecosysteem.Ze kunnen zelfs beschouwd worden als een aanvulling daarop (Hummel & Wijnhoven 2013). Dat leek wel het geval met het Japans bessenwier (Sargassum muticum) dat in de jaren tachtig werd gesignaleerd. Het wier kwam enkele jaren massaal voor, maar de populatie heeft inmiddels een ‘normale’ omvang bereikt. De Japanse oester (Crassostrea gigas) lijkt daarentegen een soort te zijn die wel een groot effect op de ecologie van de Oosterschelde dreigt te (gaan) hebben (Geurts van Kessel 2004).
De View-Navigation (VN) pagina's.
De links naar andere pagina's.
Produceert | |
---|---|
Consumeeert | |
Onderdeel van | OS De ontwikkeling van het watersysteem na aanleg Oosterscheldewerken |
Instantie van | |
Betreft |
De pagina's die linken naar deze pagina.
Bestaat uit | Type |
---|---|
OS Ontwikkeling populatie Japanse oester | Activity |
Komt van | Type | Connectie type | Conditie | Waarde | Opmerkingen |
---|---|---|---|---|---|
OS Watertemperatuur | Contributes | + | |||
OS Zoutgehalte | Contributes | + |