Suppletievarianten Rijkswaterstaat



Set VN link, Property name = Context, Property VN name = Context

Model link = RP Suppletievarianten Rijkswaterstaat

Result = RP Roggenplaatsuppletie VN

End Set VN link


Set VN link, Property name = Produces, Property VN name = Produces

Model link = RP Suppletievarianten Rijkswaterstaat

Result =

End Set VN link


Set VN link, Property name = Consumes, Property VN name = Consumes

Model link = RP Suppletievarianten Rijkswaterstaat

Result =

End Set VN link


Set VN link, Property name = Part of, Property VN name = Part of

Model link = RP Suppletievarianten Rijkswaterstaat

Result = RP Ontwerpen suppletie Roggenplaat VN

End Set VN link


Set VN link, Property name = Instance of, Property VN name = Instance of

Model link = RP Suppletievarianten Rijkswaterstaat

Result =

End Set VN link


Set VN link, Property name = Concerns, Property VN name = Concerns

Model link = RP Suppletievarianten Rijkswaterstaat

Result =

End Set VN link







Aangezien de medewerkers van Rijkswaterstaat al eerder een ontwerpproces hebben doorlopen voor de gerealiseerde zandhongerproeven was hun voorstel om als voorbereiding op de ontwerpsessies een drietal mogelijke varianten voor de Roggenplaatsuppletie te ontwikkelen, deze varianten te voorzien van achtergrond en kader en iets uit te werken. De uitwerking staat beschreven in dit document.

De varianten zijn uitgewerkt naar drie ontwerpprincipes:

  • Areaal en hoogte: het zand wordt op twee of drie locaties direct op de goede hoogte gelegd. Daarmee ontstaat een aanzienlijk massa aan zand dat relatief ongevoelig is voor erosie en die direct gekoloniseerd kan worden door bodemfauna. De suppletie in de Schelphoek is ontworpen volgens dit principe;
  • Reliëf: het zand wordt neergelegd in ruggen of bulten om lokaal luwten te creëren waarvandaan de kolonisatie door bodemfauna snel kan verlopen;
  • Building with nature: de krachten van golven, wind en getij worden ingezet om de Roggenplaat op een zo natuurlijk mogelijke manier te voeden.

De uitwerking van de drie varianten staat in de volgende alinea’s.

Variant areaal en hoogte

Figuur 1: Voorbeeld variant areaal en hoogte. In lichtblauw is de mogelijke suppletie geschetst.

Het doel is om een zo groot mogelijk areaal van de gewenste droogvalduur te creëren en dit areaal zolang mogelijk vast te houden. Hieruit volgt dat de suppletie op de hogere delen moet worden aangelegd: dan is er minder zand nodig om een groot areaal met de gewenste droogvalduur te creëren en worden de gewenste hogere zones met een maximaal areaal versterkt. Bovendien worden de suppleties dan aangelegd op de plaatsen die relatief weinig erosie kennen (anders lag het gebied niet hoger dan hun omgeving). Die ongevoeligheid voor erosie is weer levensduur verlengend waardoor de aangelegde suppletie lang in stand blijft. De verhoging van het gesuppleerde gebied kan echter ook leiden tot een erosietoename (t.o.v. de uitgangssituatie) omdat het gebied meer geëxponeerd komt te liggen.

Aan de methode areaal en hoogte zitten een aantal nadelen. Er ontstaat een groot oppervlak dat alleen gekoloniseerd kan worden door broed en mobiel benthos en niet van nabij gelegen ‘hotspots’. Hierdoor kan de kolonisatie trager verlopen dan de gehoopte 3-5 jaar. De suppleties zijn zo groot dat de oorspronkelijke afwatering over een groot oppervlak wordt beïnvloed, wat zal leiden tot ontwikkeling van nieuwe afwateringsgeulen, vooral aan de westzijde van de middelste suppletie. In en rond die geulen zal de erosie toenemen, wat tegenstrijdig is met de doelstellingen. Bovendien bedekken de suppleties een belangrijk deel van het huidige gunstige foerageerareaal waardoor de vogels mogelijk moeten uitwijken.

Variant Reliëf

Figuur 2: Voorbeeld variant reliëf. In lichtblauw is de mogelijke suppletie geschetst.

Lokaal reliëf dat ontstaat langs geultjes, door bulten en ruggen biedt beschutting tegen stroming, golven en tegen wind bij droogval en zorgt soms voor vertraging van waterafvoer. Vooral de laagtes bieden een gunstig habitat voor benthos en daarmee ook voor vogels. De zandhonger zorgt ervoor dat het lokale reliëf steeds meer verdwijnt van de platen en slikken. Ze worden eenvormig vlak. De suppletie biedt een mooie kans reliëf aan te brengen door het zand in ruggen aan te leggen. Het gebied tussen de ruggen wordt niet bedekt met zand en daar blijft het benthos dus in stand. Vogels kunnen daar blijven foerageren en vanuit die ongestoorde plekken begint de kolonisatie van de ruggen. De strandhaak aan de Oesterdam is een mooi voorbeeld. Bij het ontwerpen van de ruggen moet rekening worden gehouden met de lokale afwatering, golfwerking en stroming. De lokale afwatering moet niet te veel worden verstoord door de ruggen. Dat houdt in dat de ruggen min of meer haaks op het bestaande reliëf moeten worden aangelegd. Ruggen die dichtbij elkaar liggen kunnen echter ook weer leiden tot contractie van stroming en juist lokaal erosie verhogen. Golfwerking moet bij voorkeur zo veel mogelijk worden opgevangen door de ruggen om luwte te creëren. Bij een overheersende golfrichting vanuit west tot zuidwest moeten de ruggen noordwest-zuidoost worden georiënteerd met een flauwe helling aan de loefzijde om golfenergie op te vangen.

Dit ontwerpprincipe kent ook nadelen. Het zand wordt verdeeld over meerdere suppleties en in langgerekte ruggen gelegd, hierdoor worden ze gevoeliger voor erosie dan die van ‘areaal en hoogte’, waardoor de levensduur van de gecreëerde hoogtezones mogelijke beperkt is. Bovendien bedekken de ruggen een groter areaal dan bij ‘areaal en hoogte’ omdat een groter deel bestaat uit de minder zandvragende hellingen, daardoor raakt een groter oppervlak van het huidige foerageerareaal verstoord.

Variant building with Nature

Figuur 3: Voorbeeld van de BwN-variant, waarin het zand is geplaatst in drie reservoirs die tezamen de doelgebieden voeden. De reservoirs zijn benthosarm en zo wordt aanlegschade aan voedselhabitat voorkomen.

Waar de twee voorgaande varianten tot doel hebben het zand neer te leggen op de plaatsen waar het nodig is, is het leidend principe van building with nature dat de natuur het zand het best zelf kan vormen naar een optimale plaats in getij, golven en wind. Voorwaarde is wel dat wij het zand uit de geulen halen en klaar leggen voor verspreiding. Ook is het belangrijk dat getij en golven voldoende kracht hebben het zand te verspreiden naar door ons gewenste hoogtezones en niet rechtstreeks de geulen in. Aangezien transport van zand vooral plaatsvindt tijdens storm als golven het zand opwoelen en het getij, versterkt door wind gedreven stroming, krachtig genoeg is het zand te transporteren, lijkt het verstandig de reservoirs aan te leggen aan de zuidwestzijde van de doelgebieden.

Groot voordeel van deze variant dat is dat er geen limiet zit aan de aanleghoogte. Het zand moet verspreiden en het lijkt zinloos rekening te houden met kolonisatie door benthos. Er kan dan aangelegd worden boven de hoogwaterlijn, wat de footprint drastisch beperkt en bovendien mogelijkheden schept voor het stichten van tijdelijke broedeilanden voor koloniebroeders als sterns en meeuwen en eventueel voor plevieren een ander ecologisch knelpunt van de Oosterschelde.

De denkrichting BwN heeft een evident nadeel. Het is zeer moeilijk te voorspellen waarheen het zand uit de reservoirs zal worden verspreid, aangezien dat afhankelijk is van een willekeurige samenwerking van de natuurkrachten tijdens een storm. Een noordwesterstorm die de vloed versterkt zal een heel andere erosie en transportrichting geven dan een zuidwesterstorm tijdens eb. Het is met andere woorden niet te voorspellen waar het zand naartoe zal worden getransporteerd.



Referenties


HZ University of Applied Sciences
Rijkswaterstaat, Ministerie van Infrastructuur en Milieu
Projectbureau Zeeweringen
Waterschap Scheldestromen
Provincie Zeeland
Deltares