Monitoring Veerse Meer



Set VN link, Property name = Context, Property VN name = Context

Model link = VM Monitoring Veerse Meer

Result = VM Het Veerse Meer VN

End Set VN link


Set VN link, Property name = Produces, Property VN name = Produces

Model link = VM Monitoring Veerse Meer

Result =

End Set VN link


Set VN link, Property name = Consumes, Property VN name = Consumes

Model link = VM Monitoring Veerse Meer

Result =

End Set VN link


Set VN link, Property name = Part of, Property VN name = Part of

Model link = VM Monitoring Veerse Meer

Result =

End Set VN link


Set VN link, Property name = Instance of, Property VN name = Instance of

Model link = VM Monitoring Veerse Meer

Result =

End Set VN link


Set VN link, Property name = Concerns, Property VN name = Concerns

Model link = VM Monitoring Veerse Meer

Result =

End Set VN link


















MWTL-metingen

Figuur 1: Kaart met MWTL-meetlocatie Soelekerkepolder Oost en locaties van meetpalen (Prins en Vergouwen 2015).

Waterkwaliteitsgegevens worden gemeten in het MWTL-monitoringprogramma van Rijkswaterstaat. MWTL staat voor Monitoring Waterstaatkundige Toestand des Lands. Vanaf 2007 wordt er een- tot tweemaal per maand gemeten op monsterpunt Soelekerkepolder Oost. Dit meetpunt is het enige doorlopende MWTL-meetpunt voor waterkwaliteit in het Veerse Meer. In het verleden werd ook op andere punten waterkwaliteit gemeten, maar die metingen zijn niet voortgezet na 2007. Saliniteit en watertemperatuur worden op drie locaties continu gemeten met meetpalen (Figuur 1). Een gedetailleerde analyse van de ontwikkeling in waterkwaliteit over de gehele periode van monitoring (vanaf 1972) is apart gerapporteerd (De Vries 2015).

Monitoring gevaarlijke stoffen

Binnen de KRW worden drie soorten monitoring onderscheiden. De Toestand en Trend Monitoring (T&T), de Operationele monitoring (OM) en de zogenaamde Monitoring Nader Onderzoek (Investigative Monitoring). Alle prioritaire en stroomgebied-specifieke verontreinigende stoffen dienen één keer per planperiode van 6 jaar te worden gemeten voor de T&T monitoring (Ohm et al. 2014). Voor de Operationele Monitoring dient jaarlijks gemeten te worden voor die stoffen, waarvoor een waterlichaam “at risk” is en de doelstelling voor 2015 niet gehaald dreigt te worden. De prioritaire stoffen worden 12 keer per jaar, minimaal één keer per maand bemonsterd, met uitzondering van bestrijdingsmiddelen, die alleen in het groeiseizoen mogen worden gemeten. De specifiek verontreinigende stoffen worden vier keer per jaar bemonsterd, waarbij de bemonstering minimaal één keer per kwartaal plaatsvindt. In 2007 is het KRW-monitoringsprogramma gestart. Er zijn dus slechts een beperkt aantal monitoringgegevens beschikbaar waarover de beoordeling van de huidige toestand kan worden gemaakt.

TSO-monitoring

Figuur 2:Chlorideconcentratie ten opzichte van de diepte langs een transect in het Veerse Meer 15 mei 2004 (Holland et al. 2004).

Rijkswaterstaat voerde TSO metingen (Temperatuur, Saliniteit, O2 Zuurstof) uit, waarbij op een raai van 17 locaties in het Veerse Meer verticale profielen met een interval van circa 1 meter worden gemeten (Figuur 2). De vaartochten waren eens per maand en vanaf 2004 twee keer per maand in de maanden april tot en met oktober. Sinds april 2012 wordt de TSO-meting nog slechts op één locatie voortgezet. Deze locatie Soelekerkepolder Oost komt overeen met de gelijknamige MWTL-locatie. Figuren van de meetgegevens en meetlocaties zijn te zien op de website van rijkswaterstaat TSO-metingen.

Chlorofyl en fytoplanktonsamenstelling

Gegevens over fytoplanktonsamenstelling en -biomassa (chlorofyl-a) worden gemeten in het MWTL monitoringprogramma van Rijkswaterstaat. Monstername voor chlorofyl-a vindt plaats vanaf 1978 op de MWTL-locatie Soelekerkepolder-Oost; op twee andere locaties (Vrouwenpolder en Wolphaartsdijk) werd in het verleden ook gemonsterd. Na ingebruikname van de Katse Heule waren er geen significante verschillen meer in chlorofylconcentraties tussen de drie locaties. De huidige bemonstering vindt alleen nog plaats op Soelekerkepolder-Oost. Monstername voor de fytoplanktonsamenstelling vindt vanaf 1990 plaats op deze locatie. De gegevens die hier gepresenteerd worden zijn 1-2 maal per maand gemeten. Monsters worden genomen op 1 m onder het wateroppervlak.

Kwallen

In 2010 is een samenwerkingsverband gestart tussen de Monitor Taakgroep van NIOZ-Yerseke en Stichting Zeeschelp om de samenstelling van de kwallengemeenschap in het Veerse Meer periodiek te inventariseren. In eerste instantie gebeurde dit in opdracht van RWS De eerste twee jaren (2010-2012) is de bemonstering gecombineerd met de periodieke bemonstering van de waterkwaliteit (VTSO metingen) van het Veerse Meer aan boord van RV ‘Delta’. Daarna is de monitoring voortgezet door NIOZ in het kader van het EU project VECTORS. Van 2010 tot en met 2014 zijn periodiek op 17 locaties in het Veerse Meer en 3 locaties in de Oosterschelde met een planktonnet (maas 1 mm) en diameter van 1 m verticale trekken gemaakt vanaf 1-2 m vanaf de bodem tot aan het wateroppervlakte. Gevangen kwallen zijn of aan boord of in het lab gedetermineerd en gemeten (Kluijver et al. 2012).

Zie verder de pagina over de ontwikkeling van de kwallenpopulatie.

Macro-algen op zacht substraat

Vanaf 2006 is door de Monitor Taakgroep van het NIOZ-Yerseke in opdracht van RWS (RIKZ, later Zee en Delta) de verspreiding en abundantie van de dominante macro-algengroepen op het zachte substraat van de ondiepe delen (tot 2 m diepte) in het Veerse Meer regelmatig visueel geïnventariseerd (Van Avesaath et al. 2011); (Van Avesaath et al. 2013) Van Avesaath 2014). Hierbij is vanaf 2007 de bedekking van hoofdgroepen macro-algen geschat, verdeeld in zes globale klassen (0%, 1-5, 5-30%, 30-50%, 50-75% en 75-100 %). De hoofdgroepen zijn groenwieren (met een onderscheid tussen zeesla (Ulva spp.) en darmwier (Enteromorpha spp.), roodwieren en bruinwieren (o.a. Japans bessenwier Sargassum muticum). Voor de beschrijving van de temporele trends is een overzicht gemaakt van de bedekking van de dominante groepen macro-algen (in % bodembedekking), en van de aaneengesloten oppervlakte die een macro-alg bedekt ofwel de ‘gewogen bedekking’. De gewogen bedekking is een maat voor de totale abundantie en wordt berekend door de oppervlakte (ha) te vermenigvuldigen met het middelpunt (in %) van een bedekkingsklasse.

Bodemdieren op zacht substraat

In het kader van de MWTL-monitoring zijn tot en met 2009 elk jaar twee monstercampagnes uitgevoerd, in het voorjaar en in het najaar. Vanaf 2010 is er één najaarscampagne, die eens in de drie jaar wordt uitgevoerd (2010 en 2013). Tijdens elke monstercampagne worden in totaal 60 monsters van bodemdieren verzameld op vaste locaties, 30 in het oostelijke deelgebied en 30 het westelijk deelgebied, verdeeld over drie diepteklassen 0-2 m, 2-8 m en >8m. In diepte klasse 0-2m is gebruik gemaakt van de flushing bemonstering (0,02 m2) t/m 2010 en een vacuüm steekbuis (0,0157) in 2013. In de diepere strata is t/m 2010 gebruikgemaakt van een steekbuis (0,005 m2) gestoken in de ketel van een boxcorer. In 2013 is de hele boxcorer (0,078 m2) geanalyseerd (Leewis et al. 2015).

Flora en fauna op hard substraat

Figuur 3: Locaties in het Veerse Meer waar hardsubstraatopnamen zijn gemaakt in september 2011 (Prins en Vergouwen 2015).

Het Veerse Meer kent harde substraten in de vorm van steenstort langs dijken en dammen, de erosiedammetjes rondom eilanden, palen, steigers en enkele wrakken. De meeste harde substraten komen voor van 0 tot 5 meter diepte en een enkele keer tot 10 à 12 meter diepte. Sinds 1991 worden de levensgemeenschappen op hard substraat in het Veerse Meer middels duikonderzoek geïnventariseerd. Voor het Veerse Meer zijn twee representatieve diepte-strata onderzocht: de infralittorale zone (wierzone, 1.5-2.0 meter diepte t.o.v. het zomerpeil) en de circalittorale zone (ondiepe faunazone, 4.5-6.0 meter diepte t.o.v. het zomerpeil). De locaties zijn zo gekozen dat zij voor beide diepte-strata een representatief beeld van het Veerse Meer geven (Figuur 3). De locaties Caisson in het westen en Geersdijk in het midden zijn sinds 1991 bemonsterd. In 2004 is de locatie Jonkvrouw Annapolder in het oostelijk deel van het Veerse Meer toegevoegd.

Japanse oester

Vanaf 2008 is door de Monitor Taakgroep van het NIOZ-Yerseke in opdracht van RWS (Directie Zee en Delta - Middelburg) de verspreiding en abundantie van de Japanse oester in het Veerse Meer op de ondiepe delen (tot 2 m diepte) van het zachte substraat regelmatig visueel geïnventariseerd in transecten loodrecht op de oever (Van Avesaath et al. 2009), (Van Avesaath et al. 2011), (Van Avesaath et al. 2014). Hierbij is steeds de bedekking met schelpen geschat, verdeeld in zes globale klassen: 0%, 1-10%, 10-25%, 25-50%, 50-75% en >75%. Er werd in de surveys geen onderscheid gemaakt tussen dode en levende oesters. De monitoring vond plaats om de invloed van het peilbesluit op de verspreiding van de Japanse oesters vast te stellen. Van de periode voor de installatie van de Katse Heule zijn geen gedetailleerde inventarisatiegegevens bekend van de verspreiding en abundantie van de soort. Om een indruk te krijgen van de aanwezigheid van de Japanse oester in die periode, is gebruik gemaakt van de BIOMON-MWTL-dataset van macrozoöbenthos van RWS. Van 2012 tot 2014 hebben diverse ingrepen plaatsgevonden om lokaal Japanse oesters te verwijderen teneinde overlast voor de waterrecreatie te verminderen (Van Avesaath et al. 2014), waarvoor is gecorrigeerd in de analyse (Prins en Vergouwen 2015).

Zie verder de pagina over de verspreiding van de Japanse oester.

Vogels

Sinds het seizoen 1978/79 worden de watervogels in het Veerse Meer en de andere grote zoute wateren in het Deltagebied geteld. Vanaf 1990 worden deze watervogeltellingen verricht in het kader van het Biologisch Monitoringprogramma van de Zoute Rijkswateren, als onderdeel van het MWTL. Vanaf maart 2013 is het telprogramma gewijzigd: in zes maanden van het jaar worden niet alle telgebieden meer geteld maar alleen een aantal steekproefgebieden die 20% uitmaken van het totaal aantal telgebieden in een waterbekken. De telgebieden in de steekproef zijn zo gekozen dat het merendeel van de belangrijkste soorten geteld wordt in die steekproefmaanden. De tellingen van watervogels in de getijdenwateren worden uitgevoerd tijdens hoogwater, wanneer vogels zich verzamelen op hoogwatervluchtplaatsen (HVP’s).



Referenties


HZ University of Applied Sciences
Rijkswaterstaat, Ministerie van Infrastructuur en Milieu
Projectbureau Zeeweringen
Waterschap Scheldestromen
Provincie Zeeland
Deltares