Suppletie van zandplaten



Set VN link, Property name = Context, Property VN name = Context

Model link = OS Suppletie van zandplaten

Result = OS De Oosterschelde VN

End Set VN link


Set VN link, Property name = Produces, Property VN name = Produces

Model link = OS Suppletie van zandplaten

Result =

End Set VN link


Set VN link, Property name = Consumes, Property VN name = Consumes

Model link = OS Suppletie van zandplaten

Result =

End Set VN link


Set VN link, Property name = Part of, Property VN name = Part of

Model link = OS Suppletie van zandplaten

Result = OS De ontwikkeling van het watersysteem na aanleg Oosterscheldewerken VN

End Set VN link


Set VN link, Property name = Instance of, Property VN name = Instance of

Model link = OS Suppletie van zandplaten

Result =

End Set VN link


Set VN link, Property name = Concerns, Property VN name = Concerns

Model link = OS Suppletie van zandplaten

Result =

End Set VN link





















Figuur 1: De uitvoering van een zandsuppletie (Foto Edwin Paree).

De zandhonger in de Oosterschelde zorgt voor een voortdurende erosie van platen en schorren. De zandhonger is zo groot dat dit proces pas na een aantal eeuwen tot een nieuw evenwicht leidt. Zonder maatregelen zal de Oosterschelde veranderen in een ondiepe mariene baai zonder droogvallende platen en slikken. Het regelmatig ophogen van de platen met suppleties van sediment is een manier om de natuurwaarden van deze intergetijdengebieden veilig te stellen. Als de suppleties met sediment uit de geulen plaatsvindt zal suppleren een permanente maatregel moeten zijn, omdat de zandhonger blijft bestaan. Zelfs als suppleties met zand van buiten het systeem van de Oosterschelde worden uitgevoerd, zal de zandhonger nog een paar eeuwen doorgaan, oplopend tot vier eeuwen als het zandverlies van de toenemende zeespiegelstijging wordt meegerekend (Mulder en Van Heteren 2009).

Deltares heeft potentiële locaties in de Oosterschelde verkend waaruit winbare hoeveelheden zand gehaald kunnen worden om de suppleties uit te voeren. Uit het onderzoek is gebleken dat op basis van de opbouw van de ondergrond en een zestal omgevingscriteria ten minste negen gebieden in de Oosterschelde geschikt zijn voor zandwinning. De criteria zijn: afwezigheid van mosselpercelen, afstand tot oever (500 meter), afstand tot plaatranden (500 meter), afwezigheid van bekende scheepswrakken, afwezigheid van (smalle) vaargeulen en maximale waterdiepte waarop gewonnen kan worden (30 meter) (Vonhögen-Peeters et al 2012).

Voor de suppletie van de Roggenplaat heeft een uitgebreid onderzoek plaatsgevonden. Het onderzoek wordt uitvoerig beschreven op deze pagina’s.

Proefsuppletie Galgeplaat

Figuur 2: Uitvoering van de proefsuppletie op de Galgeplaat (Foto: Beeldbank Rijkswaterstaat/Joop van Houdt)

In september 2008 is een proefsuppletie uitgevoerd op de Galgeplaat waarbij over een oppervlakte van 20 ha in totaal 150.000 m3 zand is opgebracht dat het oppervlak met gemiddeld 0,75 m heeft opgehoogd (figuur 2). De bedoeling van de zandsuppletie was om te onderzoeken hoe het herstel van het bodemleven verloopt in de jaren na de suppletie.

De monitoring van het macrozoöbenthos voordat de suppletie van de Galgeplaat plaatvond, de T=0-situatie dus, wordt beschreven door Sistermans et al. (2008).

De effecten van de zandsuppletie op het bodemleven zijn omvangrijk. Een jaar na de suppletie waren op de locatie binnen het suppletiegebied de bodemdierbiomassa’s en -dichtheden honderd keer lager en het aantal soorten tot tien keer lager dan voorheen. De omvang van de suppletie-effecten op de bodemdieren blijkt direct gerelateerd te zijn aan de dikte van de sedimentverhoging: hoe dikker de suppletie hoe groter de effecten. In het veld werd een jaar na de suppletie geconstateerd dat er op de hoogste delen van de suppletie sprake was van droog zand (tot plofzand toe) en dat er langs de rand van de suppletie sprake was van uittredend water Een voorlopige evaluatie wijst uit dat uitdrogen van het sediment bij laag water een grote rol lijkt te spelen. Om uitdroging tegen te gaan moet er aandacht zijn voor de porositeit van het op te brengen sediment en aan de configuratie (omvang, steile randen) van de suppletie in relatie met de lokale waterhuishouding (Wijnhoven et al. (2012).

Van der Werf et al. (2015) concluderen dat de proefsuppletie succesvol was om de negatieve effecten van de plaaterosie tegen te gaan. De suppletie is relatief stabiel gebleken, waardoor de bentische macrofauna tijd had om te herstellen en daarmee de vogelpopulatie van voedsel te voorzien.




Proefsuppletie Schelphoek

Figuur 3: Luchtfoto van de proefsuppletie Schelphoek, met de cascadedammen (Paree 2012).

In het najaar van 2011 heeft Rijkswaterstaat een suppletieproef uitgevoerd in de Schelphoek. De proef bestaat uit een geïntegreerde aanleg van zowel een dijkvoetsuppletie als een cascade-oeververdediging op proeflocatie Schelphoek. Met de dijkvoetsuppletie is zand aan de voet van de dijk aangebracht. Het aangebrachte zand verspreidt zich geleidelijk over het voorliggende slik met een snelheid waarbij bodemdieren niet massaal begraven worden door het zand. Het wegspoelen naar de zone beneden de laagwaterlijn wordt bemoeilijkt door de cascade-oeververdediging. Het ontwerp van de proef wordt beschreven door Coenen (2011). Een eerste monitoring acht maanden na aanleg van de proef laat zien dat de wadpier overal op de suppletie weer voorkomt en dat de dammen van de cascade begroeid raken met onder andere bruinwieren (Paree 2012). Het macrobenthos van de Schelphoek voor de proefsuppletie wordt beschreven in Wijnhoven et al. (2011) en Sistermans et al. (2008) en de overige ecologische en morfologische gegevens in Holzhauer en Van Maldegem (2007).

Effect op mosselpercelen

De bagger- en stortwerkzaamheden die gepaard gingen met de proefsuppletie van de Galgeplaat hebben geleid tot tijdelijke en plaatselijke verhoogde concentratie aan zwevend stof in de waterkolom, hetgeen een effect kan hebben op de voedselbeschikbaarheid en daarmee het rendement van mosselen op omringende percelen. Een studie laat echter geen negatief effect van bagger- en suppletiewerkzaamheden op de groei en ontwikkeling van de mosselen in de omgeving zien (De Mesel et al. 2009). Ook bij de suppletie in de Schelphoek is er geen duidelijke achteruitgang te zien in de groei van mosselen op de nabijgelegen percelen (Wijsman en Brummelhuis 2013).



Referenties


HZ University of Applied Sciences
Rijkswaterstaat, Ministerie van Infrastructuur en Milieu
Projectbureau Zeeweringen
Waterschap Scheldestromen
Provincie Zeeland
Deltares