Studenten-casussen


Context VN set links: model = VI Studenten casussen


Set VN link, Property name = Supercontext, Property VN name = Supercontext

Model link = VI Studenten casussen

Result =

End Set VN link













Inzichten uit casussen studenten onderzoek

Gedurende de looptijd van het project hebben verschillende studenten gewerkt aan inhoudelijke kennisvragen. Elk van deze rapporten geeft één of meerdere adviezen voor de inzet van maatregelen in pro‐actie, respons en herstel fase in de tweede en derde laag van meerlaagsveiligheid.

Pro-actie

De studies Vitale infrastructuur in Reimerswaal; toetsing van de stabiliteit en erosiebestendigheid van de Rijksweg A58 in Reimerswaal (Steur 2016) en Fundamental Infrastructure in Reimerswaal; measuring erosion resistance and bearing capacity of the rail trajectory (Al Rawahi 2018) geven voor de vitale sector transport handvaten voor mogelijke maatregelen in de pro‐actie fase. Zij hebben een methode ontwikkeld voor het berekenen van de stabiliteit en draagkracht en daarvan afgeleid erosie bestendigheid van een weg- en of spoorlichaam tijdens of na een overstroming. Zij hebben dit toegepast op respectievelijk de A58 en spoorbaan voor het traject Bergen op Zoom – Goes. De gehanteerde methode en aanbevelingen zijn door professionals gebruikt bij het ontwikkelen van handelingsperspectieven. In opdracht van Rijkswaterstaat heeft ingenieursbureau Witteveen+Bos de resultaten uit de studie van Steur (Steur 2016) gebruikt in de FRAMES pilot A58 en rijkswegen in Zeeland. Het onderzoek van Steur (Steur 2016) heeft in aanvulling op rapport Kwetsbaarheid van weglichamen tijdens en na overstromen (Deltares 2014) als uitganspunt gediend voor het ontwikkelen van proactieve maatregelen. Het vergelijkbare onderzoek van Al Rawahi (Al Rawahi 2018) geeft professionals van railbeheerder Prorail een methode en inzicht over de effecten die ontstaan tijdens en na een overstroming. Over dit onderwerp was er weinig tot geen kennis bij de professionals, terwijl hier wel behoefte aan is met oog op mogelijke effecten van klimaatverandering en het waterrobuust en klimaatadaptief maken van vitale infrastructuur.

Respons

Adviezen en handvaten voor de respons fase zijn terug te vinden in de rapporten A flood disaster in retrospect: Examining Evacuation strategies by comparing the 1953 Dutch flood scenario with the present day situation (St Jago 2018), Crisis prevention and crisis management in the municipality of Reimerswaal (Schellekens 2019), Als het zelf niet meer gaat - Evacuatie en nazorg van verminderd zelfredzame burgers tijdens een overstroming (Weij 2019) en Logistic Planning of a Flexible Evacuation Strategy for the Healthcare Community Residing in Reimerswaal (Guevara Teijeiro, 2018). Het onderzoek van St. Jago (St Jago 2018) beschrijft het scenario van de watersnood ramp van 1953 in de context van de hedendaagse samenleving. Het verkent de gevolgen voor de huidige leefbaarheid in het getroffen gebied en geeft adviezen voor de respons fase. De analyse en het geadviseerde handelingsperspectief met betrekking tot de evacuatie van personen kan onder andere als vertrekpunt dienen voor implementeren van de aanbevelingen uit de onderzoeken van Weij (Weij 2019) en Guevara Teijeiro (Guevara Teijeiro, 2018). Het rapport van Guevara Teijeiro laat vanuit een logistiek perspectief zien dat in een evacuatieproces tijd de belangrijkste factor is die de impact van een ramp kan beïnvloeden. De tijdspanne waarin een evacuatie kan worden uitgevoerd is afhankelijk van vooraf beschikbare informatie (o.a. verloop van de weerssituatie, metadata van het gebied), beschikbaarheid en het operationeel functioneren van materieel, opvanglocaties en de vitale infrastructuur. Zwaktes in dit logistieke proces kunnen geconstateerd worden door het toepassen van onder andere het ‘cause‐and‐effect diagram’ [ Arnold, Chapman & Clive 2008] - zie figuur 1 - en of een Failure mode, effect and criticality analysis (FMECA). De laatst genoemde methode analyseert gewogen product-, service- of procesfouten en hun effecten, met als doel de faalkans in de evacuatieprocesketen te reduceren.

Figuur 1: Analyse van zwaktes in logistieke evacuatieproces, uiteengezet aan de hand van het ‘cause‐and‐effect diagram’ [ Arnold, Chapman & Clive 2008], aan de hand de watersnoodramp in 1953 bezien in de context van de hedendaagse samenleving, voor de regio Reimerswaal (Guevara Teijeiro, 2018).

Voor de sector gezondheid geeft het onderzoek van Weij (Weij 2019) interessante aanknopingspunten voor zowel de respons- als herstelfase. Uit diverse interviews in haar onderzoek blijkt dat zowel de GHOR alsmede de GGD voor hun coördinerende functie voor de hulpdiensten, allebei aangeven ‘niet- en verminderd zelfredzame personen die extramurale-, ambulante- of mantelzorg ontvangen’ niet goed in beeld te hebben met oog op evacuatieprocessen. Omdat de overheid ouderen stimuleert langer thuis te blijven wonen, neemt de doelgroep door de demografische vergrijzing toe (CBS, 2017). Met als gevolg dat tijdens een evacuatie deze doelgroep minder goed in staat zal zijn zelfstandig te evacueren. Om deze witte vlek in het evacuatieproces te repareren, draagt Weij een aantal aanbevelingen aan. De hiervoor genoemde groep ‘niet- en verminderd zelfredzame personen’ zijn wel in beeld bij de lokale wijkverpleegkundigen en of thuiszorginstellingen. In interviews gaven zij aan te beschikken over een actuele lijst waarin staat wie hun cliënten zijn en waar zij zich bevinden. Echter deze hoeven zij op voorhand niet te delen met de GHOR. Het ontbreken van een overzicht van deze grote groep zorgcliënten beperkt informatievoorziening aan de hulpdiensten en vormt daardoor een belemmering in de responsfase. Het actief aanzetten tot registratie van mantelzorgers in de regio en een gecoördineerde informatie uitwisseling tussen thuiszorgorganisaties en wijkverpleegkundigen zou daarom kunnen bijdragen om deze witte vlek in het evacuatieproces weg te nemen. Daarnaast stelt Weij dat de zorgcontinuïteit van mensen die mantel- en of thuiszorg ontvangen door de professionals erg belangrijk wordt gevonden. Een deel van de mensen die thuis wonen en verminderd zelfredzaam zijn, zijn afhankelijk van medicatie of andere medische handelingen. Tijdens een (dreigende) overstroming ligt de prioriteit op het evacueren van het gebied dat wordt getroffen. Voor deze groep zorgcliënten is het belangrijk dat bij een verplaatsing de medicatie en andere medische handelingen wordt gecontinueerd, ook al vallen zij niet onder de verantwoordelijkheid van een zorginstelling. Dit geldt ook voor de herstelfase. Immers het verlenen van (psychosociale) nazorg aan getroffenen is een van de eerste zorggerelateerde handelingen in deze fase na een ramp.

Herstel

Adviezen en handvaten voor de herstel fase zijn terug te vinden in de rapporten Crisis prevention and crisis management in the municipality of Reimerswaal (Schellekens 2019) en Als het zelf niet meer gaat - Evacuatie en nazorg van verminderd zelfredzame burgers tijdens een overstroming (Weij 2019). De herstelfase kan gedefinieerd worden als: 'het opstarten van de herstelorganisatie, de eerste noodwerkzaamheden net na de overstroming tot en met het herstel en terugkeer van de inwoners in het gebied' (Vermeij-Van den Baak et al., 2008, p.3). De overgang tussen de respons- en de herstelfase is niet goed te duiden. Uit de cases die zijn gerapporteerd door studenten zijn ook een aantal aanbevelingen gedaan voor handelingsperspectieven in de herstelfase. Uit het crisispreventie en -management onderzoek van Schelkens (Schelkens 2019) komt naar voren dat de GHOR en beheerders van de vitale infrastructuren verschillende draaiboeken hebben liggen voor alle fasen van de crisis-managementcyclus. Echter waar de vitale infrastructuurbeheerders en de veiligheidsregio in de eerste fasen redelijk onderling op elkaar zijn afgestemd lijken de draaiboeken voor de herstelfase veel op zich zelf te staan. Zeker bij een samenleving ontwrichtende ramp zoals een watersnood, zal in de herstelfase meer samenwerking van alle vitale infrastructuurbeheerders worden verwacht. Met name met oog op de herstelfase kunnen draaiboeken nog beter op elkaar worden afgestemd.



Referenties


HZ University of Applied Sciences
Rijkswaterstaat, Ministerie van Infrastructuur en Milieu
Projectbureau Zeeweringen
Waterschap Scheldestromen
Provincie Zeeland
Deltares